|
Op 3 september 2010 stelden wij een aantal vragen aan de leden van de Commissie Onderwijs en Vorming van Het Vlaams Parlement.
Deze werden aan de minister van onderwijs voorgelegd op 7 oktober 2010.
Onderstaande e-mail stuurden we op 6 januari 2011 aan alle leden van de Commissie Onderwijs en Vorming van het Vlaams Parlement.
Geacht commissielid,
Op 7 oktober 2010 stelde de heer Bouckaert enkele pertinente vragen aan onze minister van onderwijs, Pascal Smet.
Ook verschillende andere commissieleden kwamen tussenbeide, waarvoor onze gemeende dank!
Wij zijn echter bepaald ontgoocheld in de "antwoorden" (p. 23-29) -voor zover die er kwamen- van minister Smet.
- Wij slagen er niet in om het antwoord te vinden op de eerste vraag: Beschouwt de minister leerlingen die een vol leerjaar hoger aansluiting zouden kunnen vinden bij het curriculum, als sterk?
- Het antwoord op de tweede vraag (Welke concrete maatregelen gaat de minister nemen om deze essentiële pijler van zijn beleid rond gelijke kansen vorm te geven?) kunnen we alleen maar raden:
het lijkt alsof de minister geen enkele maatregel op het vlak van beleid gaat nemen. Want hij verwijst alleen wat naar bestaande wetgeving rond het overslaan van een klas, naar enkele (onbruikbare!) fiches die zijn voorganger heeft laten verspreiden en naar de bestaande opdrachten van de scholen. Waar slaat zijn beleidsnota dan op?
Bij de recente publicatie van de beleidsbrief Onderwijs werd overigens duidelijk dat deze essentiële pijler intussen met stille trom afgevoerd werd!
Minister Smet tracht de hervorming van het secundair voor te stellen als het invoeren van differentiatie voor sterkere leerlingen.
Hij gaat eraan voorbij dat het hier gaat om de vervanging van permanente differentiatie (in zware richtingen als Latijn) door een handvol lestijden per week...
Wij kennen intussen talloze leerlingen voor wie de overgang naar het secundair een ware verademing was, na de schier eindeloze verveling in de lagere school.
En net deze verademing wil de minister nu een paar jaar uitstellen. Op 8 maart 2010 publiceerde de Nederlandse Onderwijsraad haar advies
Vroeg of Laat. Dat Nederland "geen echt gidsland meer is" laten we voor rekening van de minister. Zelf vinden we dit een goed door onderzoek ondersteund pleidooi. De conclusie van de Onderwijsraad is duidelijk:
Het meeste beschikbare onderzoek ondersteunt de veronderstelling dat vroege selectie voor bepaalde groepen met een lagere sociaaleconomische achtergrond nadelige effecten heeft. Evenzeer komt echter naar voren dat groepen aan de bovenkant en leerlingen met een redelijk uitgekristalliseerd toekomstperspectief nadeel ondervinden van uitstel van het moment van selectie. Op grond van deze onderzoeksresultaten, maar ook op grond van de vergelijking met de situatie in het buitenland, de aangetroffen initiatieven in de praktijk, de enquête onder ouders en de gesprekken met deskundigen, ziet de Onderwijsraad thans onvoldoende aanwijzingen dat de invoering van een algemeen verplicht uitstel van selectie op alle genoemde criteria zonder meer tot verbetering zou leiden.
De resultaten van wetenschappelijk onderzoek geven onvoldoende steun om een dergelijk uitstel van selectie te bepleiten.
- Ook de derde vraag (Als leerlingen met een jaar voorsprong als sterk worden beschouwd, vindt de minister het dan belangrijk dat de scholen systematisch die voorsprong vaststellen?) blijft onbeantwoord.
- Op de vierde vraag (Wil de minister extra lestijden toekennen aan scholen die werk willen maken van een systematische opsporing?) geeft de minister hetzelfde
"antwoord" dat zijn vier voorgangers gaven:
Heel belangrijk is dat de school door een goede opvolging van de leerling een goed zicht heeft op de ontwikkeling en de noden van alle leerlingen. Dit behoort tot de gewone opdracht van het CLB. Extra middelen voor de opsporing van leervoorsprong zijn niet aan de orde. De ontwikkeling van leerlingen opvolgen, en dus ook versnelde of vertraagde ontwikkeling opmerken, zit vervat in een goede leerlingenbegeleiding
Deze vierde vraag raakt de kern van de hele kwestie. Het ontwikkelingsproces van de leerlingen wordt in de meeste scholen zeer goed opgevolgd, met regelmatige toetsen en een genormeerd leerlingvolgsysteem. Maar men meet hierbij alleen de kennis die leerlingen verwierven uit de voorbije leerstof. De kennis van toekomstige leerstof echter, die een heleboel leerlingen (op een of andere manier) reeds onder de knie hebben, wordt in bijna geen enkele Vlaamse school systematisch onderzocht! Zeer veel scholen en zorgbegeleiders geven aan dat ze dit heel graag zouden willen doen, maar dat het hen ontbreekt aan lestijden. Als de minister dus zegt dat de scholen de ontwikkeling van alle leerlingen moet opvolgen, maar weigert om hiervoor extra lestijden te voorzien, dan pleit hij er indirect voor om andere taken op een lager pitje te zetten. Er zijn immers maar een bepaald aantal lestijden beschikbaar, en het detecteren van voorkennis
(met testen boven niveau, d.w.z. testen die genormeerd zijn voor kinderen die in een hoger leerjaar zitten) kost lestijden! De vraag is dus: welke taak moeten de scholen laten vallen?
Kortom, het volstaat niet om te zeggen dat dit een taak van de scholen is. Ze deden dit niet in het verleden en hun draagkracht wordt constant overschreden. Als ze dit moeten doen, moet er iets anders wijken. Is dit werkelijk wat we willen bereiken?
Welke zou dan in dit geval de taak van een CLB kunnen zijn? CLB's nemen niet bij regelmaat testen af van individuele leerlingen! Dat gebeurt alleen indien men nadenkt over doorverwijzing naar het Bijzonder Onderwijs, wat hier overduidelijk niet aan de orde is!
De vraag om de besparingen die het overslaan van klassen oplevert, in te zetten voor detectie en begeleiding, werd trouwens ook genegeerd door minister Smet. Alweer een gemiste kans: hoeveel beleidsmaatregelen zijn in staat om voor een groot deel zichzelf te financieren?
De reactie die de minister hier geeft, lijkt toch een grote contradictie met wat hij schrijft in de beleidsnota onderwijs p.6?
Het vierde probleem is dat onze sterke leerlingen het niet zo heel goed doen. Het is niet omdat deze leerlingen makkelijk de eindmeet halen, dat ze tevreden kunnen terugblikken en achterover leunen.
Zij hebben meer talenten en die talenten moeten ontwikkeld worden. Vlaanderen en Brussel kunnen het zich niet veroorloven die talenten te verspillen. Het is immers alles wat we hebben. Gelijke kansen bieden, heeft met vier fenomenen te maken en als die vier niet aangepakt worden, is het niet goed.
(1) We moeten zorgen voor minder ongekwalificeerde uitstroom.
(2) We moeten de zwakkere leerlingen optillen.
(3) We moeten de sociale erfelijkheid van lage scholing doorbreken.
(4) We moeten de sterkere leerlingen en studenten beter doen presteren.
Als één van deze vier elementen wegvalt uit de definitie van 'gelijke kansen bieden' zijn er geen gelijke kansen. Het realiseren van gelijke kansen is ambitieus maar nodig. We zetten daarom deze legislatuur in het teken van 'grenzen verleggen voor elk talent'.
Hoe denkt de minister dit te realiseren als hij totaal geen middelen voorziet om die sterke leerlingen te detecteren?
Op de 'Zeg-het-hem-zelf' ontmoetingsdagen, die de minister op verschillende locaties in Vlaanderen hield, werd dit punt ook aangehaald, zoals wij dat kunnen lezen in puntje 1 van zijn eindrapport p.5:
Tijdens elke ontmoetingsdag kwam de vraag naar (extra) zorg voor leerlingen naar voor. Niet alleen zorg voor leerlingen met beperkingen, maar ook zorg voor de sterke leerlingen.
Het gaat dan duidelijk om vragen die gesteld werden vanuit het basisonderwijs. Is het dan niet op zijn minst eigenaardig te noemen dat de minister in zijn antwoord alleen naar het secundair onderwijs verwijst? En hoe?! Eerst wil hij 2 stappen achteruit zetten voor deze leerlingen, door hen niets meer aan te bieden dan alle andere leeftijdsgenoten en dan zal hij 'differentiëren' (p.6).
Meent de minster hiermee de kinderen in het basisonderwijs te helpen?
Meent de minister dat zijn besluit een meerwaarde kan zijn voor kinderen met grote leerhonger in het secundair onderwijs? Wij durven dat betwijfelen, vooral gezien de talloze afgevoerde gelijkaardige experimenten in het
buitenland (zie bv. het rapport van de Onderwijsraad, de Franse Ecole Unique, de Nederlandse Basisschool).
Als volksvertegenwoordiger zal u de minister beslist op zijn vergissingen willen wijzen? Samen met duizenden nieuwsbrieflezers, zien wij de antwoorden tegemoet!
Met vriendelijke groeten,
Luc Kumps
Magda Vandoninck
|
|