Terug naar beginpagina
Kinderen iets leren wat ze nog niet weten
maar waar ze wel aan toe zijn
Deel op Facebook Tweet Printervriendelijke versie    @Contact

In ideale omstandigheden zou een willekeurige factor zoals de maand waarin een kind wordt geboren geen enkele invloed mogen hebben op de schoolloopbaan of de gezondheid van een kind. In werkelijkheid is die invloed echter duidelijk merkbaar. Op deze pagina geven we een overzicht van de vele negatieve gevolgen van een geboortedatum die in de zogenaamde ongunstige maanden ligt. De oorzaak hiervan is de gang van zaken in ons jaarklassensysteem. Onderaan deze pagina sluiten we af met een reeks maatregelen die men op school kan nemen om dit effect minstens gedeeltelijk te compenseren.

De invloed van de geboortemaand op de schoolloopbaan

Het zogenaamde geboortemaandeffect (Eng. Relative Age Effect of RAE) wordt al vele decennia lang vastgesteld in onderwijs en sport. Het is een rechtstreeks gevolg van het jaarklassensysteem, waarbij kinderen samengebracht worden op basis van hun leeftijd. Dit leidt ertoe dat binnen een klasgroep de jongste kinderen (geboren in december) een jaar jonger zijn dan de oudsten (geboren in januari). In de kleuterschool en in de eerste leerjaren is dit een relatief groot verschil. De oudste kinderen in een derde kleuterklas zijn namelijk op 1 september ongeveer 21% ouder dan de jongsten: 5 jaar en 8 maanden (68 maanden) in vergelijking met 4 jaar en 8 maanden (56 maanden). In latere leerjaren wordt dit verschil relatief veel kleiner. Tussen een kind van 10 jaar oud en eentje van 11 jaar oud zit nog maar 10% verschil.

Dit verschil maakt het voor leerkrachten moeilijk om het niveau van kinderen correct in te schatten. Vaak vergelijkt men (onbewust) de kinderen meer met het klasgemiddelde dan met zichzelf of met leeftijdsgenoten (geboortemaandgenoten).

In 1971 bracht Dr. Klaas Doornbos voor de eerste keer in ons taalgebied op grondige wijze de problemen in kaart. Hij schreef
Een toevallige omstandigheid -de geboortemaand- blijkt in een groot aantal gevallen een beslissende invloed uit te oefenen op de gang van de leerlingen door ons schoolsysteem. Dit is iets wat indruist tegen het rechtsgevoel. Wordt het vigerende systeem niet nog dikwijls verdedigd met het argument, dat het aan eenieder die maar leren wil juist gelijke mogelijkheden tot ontplooiing biedt? Kennelijk ten onrechte.
(Doornbos, 1971, p. 171)


Leuvens onderzoekster Bieke De Fraine somde in haar thesis (De Fraine, 1997) onder andere deze gevolgen op:
  • Kinderen met een ongunstige leeftijdspositie behalen vaker lagere rapportcijfers en ontvangen vaker remedial teaching.
  • Naarmate kinderen jonger zijn bij intrede in de lagere school, lopen zij een groter risico om in minder hoog gewaardeerde studierichtingen terecht te komen.
  • Er blijven ook meer jongere dan oudere leerlingen zitten
  • Jongere leerlingen worden vaker doorverwezen naar het buitengewoon onderwijs.
  • Leer- en andere problemen worden bij oudere leerlingen soms minder snel gediagnosticeerd.


De Fraine waarschuwt:
Leerkrachten gaan er volgens sommige onderzoekers te sterk van uit dat een klas een homogene klas leerlingen vormt. Met leeftijdsverschillen wordt zelden rekening gehouden. De jonge leerlingen staan bovendien meer bloot aan het risico dat hun potentiële mogelijkheden worden onderschat. Zo kan een zichzelf waarmakende voorspelling ontstaan, wanneer een leerling reageert met precies het gedrag dat van hem verwacht wordt. Zo komen voorspellingen van de leerkracht uit en worden diens verwachtingen nog versterkt en meteen het daarop gebaseerde onderwijsgedrag.

Twee gangbare opvattingen en de ware oorzaak

Voor we dieper ingaan op de gevolgen van het geboortemaandeffect en een aantal oplossingen voorstellen, willen we eerst twee misverstanden uit de weg ruimen en tot de kern van de zaak doordringen.

Sommigen leiden uit de problematiek van het geboortemaandeffect namelijk af, dat het in alle gevallen nadelig is om als jonge leerling in een klasgroep te zitten. Zij menen dat het steeds beter is om de oudste van de klas te zijn.
Dit uit zich in de praktijk op twee manieren, die beide een averechts effect sorteren: ze versterken de negatieve gevolgen van het geboortemaandeffect!

"Bij twijfel liever doorkleuteren"

Sommigen menen dat het geboortemaandeffect een goed argument vormt voor het "nog even laten doorkleuteren" van de jongste kleuters. Het is echter vaak precies een argument voor het omgekeerde.

Zoals reeds bleek uit het onderzoek van Doornbos ontmoedigt men al te vaak de jongste leerlingen in de klas in wat Doornbos de decimeringscyclus noemt:
  • Eerst stelt men (onbewust) aan de jongsten van de jaargroep dezelfde eisen als aan de ouderen. Men vergelijkt hen met het klasgemiddelde. In deze fase legt men de lat relatief te hoog voor hen.
  • Bij de zogenaamde randgevallen beslist men om hen een jaar te laten overdoen, om hen nog wat te laten "rijpen".
  • Hoewel de zittenblijver nu de oudste i.p.v. de jongste is in zijn nieuwe klasgroep, presteert hij nog steeds zwakker! Veel leerkrachten verlagen namelijk hun verwachtingen bij gedoubleerde leerlingen en leggen daardoor onbewust de lat wat te laag voor die kinderen. Daarnaast veroorzaakt het zittenblijven op zich een vermindering van interesse en motivatie van de leerling.
    De psychologe Carol Dweck beschrijft dit proces als volgt
    Most often when kids are behind -say, when they're repeating a grade- they're given dumbed-down material on the assumption that they can't handle more. That idea comes from the fixed mindset: These students are dim-witted, so they need the same simple things drummed into them over and over. Well, the results are depressing. Students repeat the whole grade without learning any more than they knew before.
    (Dweck, 2006 p. 64 - zie ook onze pagina's over Dwecks onderzoek voor meer informatie over de fixed mindset)
  • Vaak ziet men dan achteraf bijvoorbeeld dat de jongste leerling, die na het doubleren de oudste leerling in de klasgroep werd, blijvend zwakker presteert in vergelijking met een vergelijkbare jonge leerling die men liet doorstromen. Het geboortemaandeffect heeft zichzelf bevestigd!
Dat zittenblijven de oplossing niet is, blijkt o.a. uit het feit dat kinderen (zoals wij hieronder documenteren), na eerst een jaar over te doen, toch nog (relatief) frequenter doorverwezen worden naar het Buitengewoon Onderwijs indien ze geboren zijn in november of december. Ze werden dus de oudsten van de klas, maar toch verwees men hen uiteindelijk vaker door naar het Buitengewoon Onderwijs.

Doorkleuteren en zittenblijven voor de jongste kinderen in een klasgroep zijn duidelijk niet de juiste manieren om het geboortemaandeffect aan te pakken. Bij gedoubleerde kinderen zijn de verwachtingen vaak omlaag bijgesteld en het onderwijsaanbod ook. En dat is slecht voor de leerprestaties.

"Na versnelling is een kind de jongste van de klas en dus kwetsbaarder"

Anderen menen dat deze problematiek een argument is tegen het versnellen van leerlingen. Ook dit klopt niet: als een leerling reeds werkt op het niveau van leerlingen van een jaar ouder, dan kan het geen kwaad om hem -na rijp beraad- een jaar te laten overslaan. Zoals elders op deze website wordt uiteengezet, is dat helemaal niet schadelijk voor de cognitieve, sociale of emotionele ontwikkeling van die leerling, wel integendeel. De geboortemaand mag slechts een minieme rol spelen in de beslissing om al dan niet een jaar over te slaan. De resultaten op genormeerde testen boven niveau spelen de grootste rol in het nemen van een versnellingsbeslissing. Als een leerling niets meer kan bijleren in zijn huidig leerjaar en duidelijk goed zal meekunnen in een hoger leerjaar, dan kan het helemaal geen kwaad dat hij in dat hogere leerjaar de jongste van de klas zal worden.

De oorzaak van het probleem

Als belangrijke oorzaak noemt Doornbos de macht van de beoordelingsgewoonten van onderwijzend personeel in het klassikale stelsel, meer bepaald wat hij de relatieve prestatiebeoordeling noemt: kinderen worden vergeleken met elkaar (hun positie in de groep) in plaats van met zichzelf (hun eigen evolutie).

Hij beschrijft hierbij een Brits onderzoek waarbij men een IQ-test afnam van 2885 kinderen. Daarna toonde men de testresultaten aan de leerkrachten van deze kinderen en men vroeg hen om aan te geven of zij vonden dat de resultaten hoger of lager waren dan zij verwachtten. Voor 216 kinderen vonden de leerkrachten de resultaten lager dan hun verwachting, voor 94 kinderen vonden ze deze te hoog. De afkapdatum voor toetreding tot school was 1 september in dit geval. De verdeling van de geboortemaanden van de kinderen waarover de leerkrachten een afwijkende mening hadden, spreekt boekdelen. De leerkrachten schatten de oudste leerlingen (geboren tussen september en december) vaker hoger in dan wat blijkt uit een IQ-test. De jongsten daarentegen (geboren mei-augustus) schatten zij vaker lager in!
 Sep-DecJan-AprMei-Aug
Leerkracht had hoger IQ verwacht50,0%29,2%20,8%
Leerkracht had lager IQ verwacht17,0%31,9%51,1%

Geboren in december: minder vaak naar de universiteit

Wij onderzochten de geboortemaanden van de eerstejaarsstudenten aan de Vlaamse universiteiten in schooljaar 2003-2004. Uit deze cijfers blijkt dat per duizend Vlaamse kinderen:
  • 191 naar de universiteit gaan als ze geboren zijn in januari
  • 165 naar de universiteit gaan als ze geboren zijn in december
Een totaal willekeurige factor (geboortemaand) zorgt ervoor dat decemberkinderen 15% minder kans maken om aan de universiteitspoorten te verschijnen!

Overslaan van een klas

Uit wetenschappelijke literatuur (Assouline e.a 2003; Collangelo e.a. 2004) blijkt op erg overtuigende wijze dat het overslaan van een of meer klassen voor sommige kinderen een zeer doeltreffende ingreep is, op voorwaarde dat de beslissing op gefundeerde en zo objectief mogelijke wijze gebeurt.

Uit onderzoek (Assouline e.a. 2003) blijkt dat grote schoolse voorsprong op verschillende vlakken een zeer belangrijke factor is, terwijl zaken als lichaamslengte of geboortemaand een zeer klein gewicht dienen te krijgen in het beslissingsproces rond het overslaan van een klas.

In de praktijk blijkt de geboortemaand echter een extreem beduidende rol te spelen. Tussen 1981 en 1987 werden in Vlaanderen 472.242 kinderen geboren. 0,9% (4.228) onder hen kwamen een jaar vervroegd in het secundair onderwijs: 1897 jongens en 2331 meisjes. Van de versnelde jongens waren er 47% (893) geboren in de maand januari, van de meisjes 51% (1193).
GeslachtJanFebMaaAprMeiJunJulAugSepOktNovDecTotaalVerhouding 2e jaarhelft
tot 1e jaarhelft
Jongens893361184126825449433719272218970.12
Meisjes1193447252152864955362612131023310.07
(Details en oorspronkelijke gegevens)

Bij een kind geboren in januari wordt in ons onderwijssysteem dus meer dan twee keer zo vaak beslist om het een jaar te laten overslaan, dan bij een kind geboren in februari. En februarikinderen worden ongeveer twee keer zo vaak versneld als maartkinderen! Een paar weken leeftijdsverschil hebben klaarblijkelijk een fenomenale invloed op het beslissingsproces rond versnelling in onze scholen.

Bij meisjes is dit effect nog veel groter dan bij jongens. Zij ontwikkelen zich sneller dan jongens, waardoor zij (indien zij tevens in een gunstige maand geboren werden) vaker versneld worden. Hierdoor zijn er bij de versnelde kinderen geboren in januari 1/3 meer meisjes dan jongens. In de latere geboortemaanden zijn er echter maar half zoveel meisjes als jongens onder de versnelden! Nochtans kunnen we rustig aannemen dat ontwikkelingssnelheid niet afhangt van de geboortemaand. Hoogst waarschijnlijk is de reden eenvoudigweg dat jongens die zich vervelen veel vaker de boel op stelten zetten (de clown uithangen, agressief worden, uitdagend gedrag op school en thuis, weigeren om naar school te gaan, ...), terwijl meisjes zich eerder conformerend schikken in hun lot (waarbij sommigen weliswaar depressief worden). Bij jongens zal verveling dus makkelijker opvallen dan bij meisjes. Hierdoor krijgen jongens, ondanks hun minder gunstige geboortemaand, toch nog iets vaker de kans om te versnellen dan meisjes.

Doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs

Wim Thienpont publiceerde in 1993 in Caleidoscoop een artikel onder de titel "Invloed van het jaarklassensysteem op de schoolloopbaan". Daarin beschrijft hij o.a. de overrepresentatie in het buitengewoon onderwijs (types 1 en 8) van kinderen, geboren in november en december. En dat terwijl het toch wel "specialisten" zouden moeten zijn die het kind beoordelen alvorens het doorverwezen wordt naar het buitengewoon onderwijs. Daarnaast bleek het gemiddeld IQ van de doorverwezen november- en decemberkinderen hoger te liggen dan bij januari- en februarikinderen. Tevens werden de januari- en februarikinderen vaak later doorverwezen.

EduRatio ging na of deze situatie intussen veranderd is. Dit blijkt niet het geval te zijn. Er zitten in het Vlaamse Buitengewoon Onderwijs beduidend meer kinderen geboren in november of december dan kinderen geboren in januari of februari. In schooljaren 1997-1998 tot en met 2007-2008 passeerden er bijvoorbeeld in totaal 33.011 elfjarige jongens en 20.428 elfjarige meisjes doorheen het Vlaamse Buitengewoon Basisonderwijs. Voor de elfjarigen in het Buitengewoon Basisonderwijs zag de toestand er bijvoorbeeld als volgt uit:
  • Type 1 - kinderen met een licht mentale (= geestelijke) handicap
    Voor geboortemaanden november/december zaten er 31% meer jongens en 29% meer meisjes dan voor de geboortemaanden januari/februari.
  • type 2 - kinderen met een matige of ernstige mentale handicap
    Voor geboortemaanden november/december zaten er 12% meer jongens en 2% meer meisjes dan voor de geboortemaanden januari/februari.
  • type 8 - kinderen met ernstige leerstoornissen.
    Voor geboortemaanden november/december zaten er 67% meer jongens en 73% meer meisjes dan voor de geboortemaanden januari/februari.
Voor elke drie elfjarigen in type 8, geboren in januari of februari, werden er dus vijf elfjarigen, geboren in november of december, doorverwezen naar datzelfde type! We kunnen dus gerust stellen dat er in de vijftien jaar sinds de publicatie van Thienponts artikel omzeggens niets veranderde aan de nefaste invloed van de geboortemaand op het doorverwijzingsbeleid!

De cijfers in het Buitengewoon Basisonderwijs en in het Buitengewoon Secundair Onderwijs laten er weinig twijfel over bestaan. Op dit ogenblik (november 2008) bereidt minster Vandenbroucke zijn Decreet Leerzorg voor, dat het recht op inclusief onderwijs behoorlijk zal uitbreiden. Het lijkt daarom meer dan ooit noodzakelijk dat de doorverwijzingsprocedures en de uit te werken inschaling rekening houden met de relatieve leeftijden binnen eenzelfde klasgroep.

Psychische aandoeningen

Verschillende onderzoekers hebben een duidelijk verband ontdekt tussen het voorkomen van allerlei psychische aandoeningen en de maand waarin kinderen geboren worden. Salib (Salib e.a. 2006) ontdekte dat kinderen geboren in Wales en Engeland tussen april en juni als volwassenen vaker zelfmoord pleegden. Deze onderzoekers meenden dat de oorzaak te zoeken was in omgevingsfactoren (voeding, zonlicht, temperatuur, ...) tijdens de periode dat er cruciale ontwikkelingen in de foetus plaatsvonden. Dit onderzoek vond ruime weerklank in de media (Gezondheid.be 2006; Trouw 2006).

De onderzoekers zagen echter over het hoofd dat de werkelijke oorzaak overduidelijk te vinden was in het jaarklassensysteem! Dit blijkt namelijk uit onderzoek dat hun landgenoten (Goodman e.a. 2003) drie jaar eerder beschreven. Deze onderzoekers vonden in Wales en Engeland gelijkaardige cijfers als Salib. Maar in Schotland bleken de risicomaanden november t.e.m. februari te zijn. Deze onderzoekers legden een duidelijke link bloot met de afkapdata voor de school.

Amerikaanse onderzoekers (Polizzi e.a. 2007) vonden een duidelijk hoger aantal kinderen met emotionele en gedragsproblemen met geboortemaanden juni tot en met augustus in Georgia, waar zoals in de meeste Amerikaanse scholen een afkapdatum van 1 september gehanteerd wordt.

Het volgend overzicht van al deze onderzoeken maakt de samenhang duidelijk:
OnderzoekRegioRisicomaanden
zelfmoord en
psychische problemen
Afkapdatum school
in de regio
Polizzi e.a. 2007GeorgiaJuni-Augustus1 september
Salib e.a. 2006Engeland en WalesApril-Juni1 juli
Goodman e.a. 2003Engeland en WalesApril-Juni1 juli
Goodman e.a. 2003SchotlandNovember-Februari1 maart
In al deze gevallen werd een duidelijk verhoogd risico op ernstige psychische problemen vastgesteld bij kinderen, geboren in de maanden vlak voor de afkapdatum! De jongste kinderen binnen een klasgroep lopen dus beduidend meer risico dan de oudsten.

Maatregelen ter vermindering van het geboortemaandeffect

De verschillende onderzoekers stellen een reeks mogelijke maatregelen voor om de gevolgen van het geboortemaandeffect te beperken.

Beoordeling in de klas

Bij de beoordeling van leerlingen zouden leerkrachten zoveel mogelijk rekening moeten houden met de relatieve leeftijd van elk kind. Al te vaak krijgen de jongere kinderen in een klas veel lagere rapportcijfers dan de ouderen. De toetsresultaten van de kinderen in de volgorde van hun geboortedatum ordenen, verschaft vaak heel wat inzicht in de werkelijke "waarde" van de prestaties van elk kind.

Het loont de moeite om de geboortedatum te noteren in het klasregister, zodat men ook in de dagdagelijkse praktijk of wanneer men kinderen een vraag stelt, weet in welke relatieve leeftijdscategorie een bepaald kind zich bevindt.

Genormeerde testen

Indien een test (zoals het LVS VCLB) slechts één normering per jaar heeft, dan loont het de moeite om de resultaten eens te bekijken nadat men de leerlingen in de volgorde van hun geboortedatum plaatste. Vaak merkt men dan dat de hoogste scores behaald werden door de oudste leerlingen in de klas en de laagste scores door de jongsten. Dit helpt om inzicht te verkrijgen in de invloed van het geboortemaandeffect in de eigen klas. Percentiel 30 voor een leerling geboren in januari of februari is veel problematischer dan percentiel 25 voor een leerling geboren in november of december, vooral in de laagste leerjaren of de kleuterklas.

Voor de toets Rekenbegrip Derde Kleuterklas maakte EduRatio een normeringstabel per twee geboortemaanden. Hieruit blijkt dat voor die test een percentiel 16 voor sommigen overeenkomt met een percentiel 39 voor anderen. Door dergelijke opgesplitste normtabellen te gebruiken i.p.v. de normtabel voor een heel geboortejaar:
  • krijgen de oudere leerlingen sneller ondersteuning als ze daar nood aan hebben
  • worden de resultaten van de jongere leerlingen in perspectief geplaatst en niet te snel geproblematiseerd

Doorverwijzing naar het Buitengewoon Onderwijs

Doornbos gaf de volgende raad met betrekking tot de doorverwijzing naar het Buitengewoon Onderwijs:
"Dat juist bij veel van deze grensgevallen een ongunstige leeftijdpositie binnen de jaargroep een rol heeft gespeeld in het proces van mislukking op school, is door ons onderzoek meer dan waarschijnlijk geworden. Inzicht in de mate waarin dit bij een bepaald kind het geval is helpt de leden van de selectiecommissie doorgaans echter niet aan een 'betere' beslissing over de schooltoekomst van dit kind. Wel zou, indien tot b.o. plaatsing wordt besloten, in het rapport over het onderzoek van het kind kunnen worden vermeld dat de leermoeilijkheden en eventueel ook de gedragsproblemen in dit geval mogelijk mede zijn ontstaan op basis van een ongunstige leeftijdspositie binnen de jaargroep in de basisschool. Voor de eerste aanpak in de school voor buitengewoon onderwijs en voor een prognose op langere termijn is vastlegging van een dergelijke veronderstelling wellicht nuttig."
(Doornbos 1971)

Ook in de sport

Dat het bovenstaande niet enkel een probleem is in het onderwijs, bewijzen de talloze onderzoeken rond het geboortemaandeffect in de sport. Een treffende illustratie vormt de geboortemaandverdeling van voetballers in eerste klasse.
Een kind dat geboren wordt in januari heeft bijna tweemaal zoveel kans om op volwassen leeftijd in eerste klasse te spelen als een kind geboren in de tweede jaarhelft.
De vraag die zich voordoet is: hebben scouts zand in hun ogen? Het antwoord lijkt duidelijk. De peildatum beïnvloedt in sterke mate de keuze van een voetbalscout. Het zijn vooral de oudsten die worden geselecteerd, de jongsten worden genegeerd. Heeft de selectie op jonge leeftijd plaatsgevonden, dan krijgen de gunstig geboren kinderen vervolgens meer training, betere coaches en niet te vergeten een sterkere motivatie en voetbalego.
(Kennislink, 2005)
Doordat de scouting in het voetbal meestal gebeurt door het observeren van jonge spelers die ingedeeld werden volgens leeftijd, worden binnen een bepaalde leeftijdscategorie de oudste spelers veel vaker geselecteerd voor topteams, die begeleid worden door ervaren coaches.

Ook in de Belgische tenniswereld slagen kinderen geboren in de tweede jaarhelft er nagenoeg nooit in om tot toptennis door te stoten.

Omdat het duidelijk is dat heel wat kinderen onvoldoende de kans krijgen om hun sportieve talenten te ontwikkelen, tracht men in de sportwereld al enkele jaren om hieraan wat te verhelpen (Musch 2001; Helsen e.a. 2005; Kennislink 2005; Brinkman 2000).

BESLUIT

Bijna veertig jaar nadat Klaas Doornbos deze problemen in ons taalgebied in kaart bracht, hopen wij dat ook ons onderwijssysteem oplossingen zal uitwerken voor deze zeer ernstige situatie.

Literatuur


Gebruikt jouw school al het stappenplan voor leerlingen met een leervoorsprong?

  ©eduratio.be - Opmerkingen en vragen zijn welkom op info@eduratio.be (of schrijf daar in op onze nieuwsbrief)
Overzicht van de volledige website