1. "De wet verbiedt niet om begaafde kinderen
deftig op te vangen"
Het is inderdaad zo dat de wet in ons land
dit niet verbiedt.
Artikel 8 van het "Decreet Basisonderwijs" (vanaf nu "het decreet") begint zelfs met
"Het gewoon basisonderwijs wordt zodanig
georganiseerd dat, op grond van een pedagogisch project, in de school een
opvoedings- en leeromgeving gecreëerd wordt waarin de leerlingen een ononderbroken
leerproces kunnen doormaken. Die omgeving wordt aangepast aan de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen."
Tezelfdertijd voorziet ditzelfde decreet
expliciet bepaalde zaken om deze basisregel in de praktijk te brengen (de verschillende netten doen dat trouwens ook in hun Pedagogische Opdrachtsverklaringen).
Voor het gewoon basisonderwijs
verplicht het decreet namelijk om voor alle kinderen een bepaald minimum te
halen: de eindtermen.
Artikel 44 van het decreet stelt: "Elke school heeft de maatschappelijke opdracht de leergebiedgebonden
eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht en vaardigheden bij de leerlingen
te bereiken."
Voor het bijzonder onderwijs
voorziet het decreet het opstellen -individueel voor elk kind- van een individueel
handelingsplan om zo ver mogelijk de
ontwikkelingsdoelen te bereiken.
Artikel 44 van het decreet stelt "Ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs zijn doelen
op het vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die de overheid
wenselijk acht voor zoveel mogelijk leerlingen van de leerlingenpopulatie. In
samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding en zo mogelijk in
overleg met de ouders en eventueel andere betrokkenen, kiest de klassenraad de
ontwikkelingsdoelen die aan individuele leerlingen of groepen worden aangeboden
en uitdrukkelijk nagestreefd."
Voor alle kinderen stelt de Vlaamse
overheid een onderwijsdoel: de eindtermen of ontwikkelingsdoelen. Die moeten
kinderen op bv. het einde van de lagere school bereiken. Zo leren kinderen
reeds in de lagere school wat het is om zich in te spannen en om zich zo
volledig mogelijk te kunnen/te leren ontplooien. De enige groep kinderen voor wie het decreet niet
expliciet wat voorziet zijn de 'snelste' kinderen. Ook zij moeten alleen maar
de eindtermen halen.
Voor de begaafde kinderen geeft het
decreet geen expliciete richtlijn om leerlingen een ononderbroken leerproces
te laten doormaken.
Het enige, dat specifiek, doch impliciet
voor begaafde leerlingen opgenomen werd
in het ganse decreet, staat in artikel 19: "In het gewoon onderwijs kan een leerling, in afwijking van artikel 14,
minimum 4 jaar - behoudens, in uitzonderlijke omstandigheden, afwijking
toegestaan door de Vlaamse regering - in het lager onderwijs doorbrengen"
Met andere woorden, de wetgever geeft de
toelating om via de toepassing van het hierboven aangehaalde artikel twee jaar
subsidies voor die leerlingen uit te sparen doch verder dan dit blijkt de
Vlaamse overheid tot op heden echter niet te willen gaan. Voor een grote
meerderheid van de Vlaamse schoolkinderen in het kleuter- en basisonderwijs
zijn maatregelen in functie van een ononderbroken leerproces voorzien, maar
niet voor de naar schatting 10% begaafde kinderen in het Vlaamse kleuter- en
basisonderwijs.
Interpretatie van EduRatio: "We verbieden
het niet. We geven geld, we stellen wettelijke doelen voor alle leerlingen
waarbij in de praktijk blijkt dat het bereiken van de doelen voor ongeveer 90%
van hen een inspanning vraagt die min of meer gelijk loopt met de voorziene
tijd in het basisonderwijs. Voor de overige leerlingen die veel sneller de
vooropgestelde doelen bereiken, verbieden we niet om ook iets te doen. We laten
het echter aan de scholen over om te kiezen of ze, naast de eventuele
toepassing van de geboden mogelijkheid tot versnellen (cfr. art. 19 van het
decreet), het geld dat wij hen ter beschikking stellen, enkel uitgeven aan het
bereiken van wettelijk gestelde doelen of ook een beetje ten gunste van de persoonlijke
ontplooiing van de naar schatting 10% doodgezwegen leerlingen die onze huidige
doelstellingen te snel bereiken."
Zou de overheid niet wat meer
duidelijkheid kunnen scheppen over het in praktijk brengen van artikel 8 van
het decreet voor die groep van leerlingen, die zich zó snel ontwikkelen, dat
het gewone leerprogramma (zelfs met de daarin voorziene differentiatie)
helemaal niet in staat is om een ononderbroken leerproces en voortgang
in de ontwikkeling te creëren? En zou de overheid daarvoor, net zoals bij
het bijzonder onderwijs, wat middelen willen vrijmaken?
Op pagina 27 van de beleidsnota "Vandaag
kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen" zegt minister
Vandenbroucke, in het kader van het geplande nieuw financieringssysteem, gebaseerd
op een relevante selectie van school- en leerlingenkenmerken: "Dit spoort met ons voornemen de scholen
meer autonomie te geven, maar veronderstelt tegelijk dat we de scholen meer
aanspreken op hun verantwoordelijkheid om leerwinst en degelijke
prestaties met al hun leerlingen te realiseren." Houdt dit in
dat ook de leerwinst van (hoog)begaafde leerlingen zal gerealiseerd worden? En
dat ook van hen 'degelijke prestaties' verwacht worden? Waarbij niet bedoeld
wordt "95% van de punten halen" maar "zich inspannen"? Of
zal (hoog)begaafdheid niet als een relevant leerlingenkenmerk worden
weerhouden?
2. "Is er wel een eenduidige definitie van
hoogbegaafdheid?"
Neen, die is er niet: er zijn meerdere definities mogelijk. Dit heeft
wetgevers in andere landen er echter niet van weerhouden om een eigen definitie
te formuleren. In 1971 publiceerde de Commissie Onderwijs in de Verenigde
Staten (VS) het zgn. Marland Report (genoemd naar de voorzitter van de
commissie). De definitie (eigen vertaling) die zij hanteerden was
Begaafde en getalenteerde kinderen zijn deze, die geïdentificeerd zijn door
bevoegde professionelen, en die ingevolge hun bijzondere gaven in staat zijn om
hoge prestaties te leveren. Dit zijn kinderen die in het onderwijs nood hebben
aan een gedifferentieerde aanpak en/of diensten die verder gaan dan hetgeen in
een normaal schoolprogramma aangeboden wordt, om in staat te zijn om zichzelf
te ontplooien en hun bijdrage tot de maatschappij te leveren.
Kinderen die in staat zijn tot het leveren van hoge prestaties zijn o.a.
dezen die reeds gepresteerd hebben en/of hoge bekwaamheid hebben in een of
meerdere van deze domeinen:
- Algemene intellectuele begaafdheid
- Specifieke academische aanleg
- Creatief of productief denken
- Aanleg tot leiderschap
- Visuele en uitvoerende kunsten
- Psychomotorische aanleg
Het duurde daarna in de VS nog tot 1981
("Omnibus Budget Reconciliation Act") vooraleer er serieuze budgetten
vrijgemaakt werden voor "speciale programma's om kinderen te identificeren,
aan te moedigen en om hun speciale noden tegemoet te komen op het vlak van
onderwijs."
Voor een overzicht van de huidige
wetgeving en voorzieningen in de afzonderlijke staten van de VS, zie www.davidsongifted.org/db/StatePolicy.aspx.
Op dit ogenblik zitten we in Vlaanderen
dus nog steeds niet op het punt waar men in de VS zat in 1971, namelijk het
duidelijk stellen -door de overheid- dat deze kinderen bestaan en
bovendien nood hebben aan zaken (qua inhoud en vorm) die het hedendaags
onderwijs standaard niet aanbiedt.
In de ons omringende landen is men
al jaren bezig met allerlei initiatieven, ook op beleidsvlak:
- het meeste (alle?) Nederlandstalige
verrijkingsmateriaal (= vervangend, moeilijker lesmateriaal) is afkomstig
uit Nederland (zie hieronder voor meer hierover). Voor een kort
overzichtje van wat er in Nederland van overheidswege zoal ondernomen
wordt, zie www.cps.nl/engine.php?Cmd=see&P_site=589&P_self=1350.
- in Frankrijk werd in september 2000 op
vraag van het ministerie van Onderwijs een werkgroep opgericht om zich
over de opvang van de hoogbegaafde kinderen in de Franse scholen te
beraden. Voor het persdossier en het volledige rapport "La scolarisation
des élèves intellectuellement précoces", zie media.education.gouv.fr/file/34/9/349.pdf.
- in Duitsland vroeg de overheid aan
drie wetenschappers om de bestaande initiatieven in kaart te brengen en
aanbevelingen te geven zowel voor de scholen als voor het overheidsbeleid.
Het resultaat was het in 2001 gepubliceerde rapport "Begabtenförderung -
ein Beitrag zur Förderung von Chancengleichheit in Schulen -
Orientierungsrahmen", zie www.pedocs.de/volltexte/2008/284/pdf/heft91.pdf. Het is met Duitse Gründlichkeit
opgesteld. Het steunt voor het opstellen van de reeks aanbevelingen op internationale wetenschappelijke
resultaten (de literatuurlijst bestaat uit 10 bladzijden) en is
daardoor rationeler dan het meer emotioneel getinte Franse rapport, dat
eerder steunt op getuigenissen van ouderverenigingen en mensen in de
Franse onderwijswereld. Hierdoor pleit het Franse rapport voor gepaste
opvang van hoogbegaafde kinderen op basis van het voorkomen van "des
difficultés". Hetgeen natuurlijk een ganse discussie losmaakt over wat nu
eigenlijk een "difficulté" is, hoeveel kinderen er zo'n "difficulté"
hebben, enz…
Het Duitse
rapport gaat uit van hetzelfde uitgangspunt als onze werkgroep: gelijke kansen
voor alle kinderen, ook voor
hoogbegaafden. En niet alleen gelijke uitkomsten! Net zo min als voor andere
kinderen vormt het voorkomen van "problemen" niet het hoofdargument in
ons pleidooi. Wij menen immers dat het hoofddoel van onderwijs het ontplooien
van de talenten van elk kind is, niet het 'voorkomen van problemen'. Dit
wordt met evenveel woorden in Artikel 29 van het Kinderrechtenverdrag, dat ook
België ondertekende, gezegd: "1. De Staten die partij zijn, komen overeen
dat het onderwijs aan het kind dient gericht te zijn op de zo volledig
mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en
lichamelijke vermogens van het kind". Het Duitse Ministerie van
Onderwijs voert Chancengleichheit hoog in het vaandel en publiceerde daarom
een informatiebrochure (www.bmbf.de/de/762.php)
voor scholen en ouders, gratis te downloaden op www.uni-rostock.de/fileadmin/UniHome/Gbur/begabte_kinder_finden_und_foerdern.pdf (PDF, 3MB).
· In Wallonië
gaf minister Hazette in 1999 het startschot voor een gecoördineerde
interuniversitaire actie. Vijf universiteiten (Université Libre de Bruxelles,
Université de Liège, Université de Mons-Hainaut, Université Catholique de
Louvain, Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix à Namur) sloegen de
handen in elkaar en vormden een netwerk ter ondersteuning van overheid, ouders,
leerlingen en scholen. De voorgeschiedenis, de ingrepen tot nu toe en de
huidige stand van zaken staan opgesomd op www.douance.be/douance-ehp-textes.htm (zie onder "Belgique"). Op basis van het laatste rapport kunnen
we stellen dat men ook in Wallonië in eerste instantie vertrok van "les
difficultés" maar langzamerhand opschuift in de richting van
"Chancengleichheit".
Hoogbegaafde kinderen, ongeacht de
gehanteerde definitie:
- zitten een tot drie vierde van hun tijd te wachten
in onze klassen
- ervaren hun tijd op school vaak als complete
verspilling
- leren niet om zich in te spannen, waardoor
ze nooit eens ervaren wat het is om te denken dat iets niet gaat
lukken, maar vast te stellen dat het, mits enige inspanning wel
lukt
3. "Welke 'onderwijsbehandeling' is de beste
voor hoogbegaafden?"
Hierover zijn al
boekdelen vol geschreven en zijn al duizenden buitenlandse wetenschappelijke
studies verschenen. Er zijn weinig redenen om aan te nemen dat de Vlaamse
kinderen zodanig verschillen van de buitenlandse, dat de resultaten van deze
studies hier niet toepasselijk zouden zijn. De drie belangrijkste
'behandelingen' (die best samen aangeboden worden) zijn:
- Versneld aanbieden van de leerstof. Dit kan op verschillende manieren.
De eenvoudigste (voor de scholen) is het overslaan van een leerjaar. Maar
men kan ook de leerstof van een beperkt aantal vakken vroeger aanbieden
(bijvoorbeeld door de leerstof van een hoger leerjaar naar de leerling te
brengen, of door de leerling voor een bepaald vak in een hogere klas les
te laten volgen). Of men kan overbodige herhalingen elimineren
("compacting") en vervangen door ander materiaal ("verrijking"). In de VS
is over versnelling een lijvig rapport gemaakt door eminente
wetenschappers: "A Nation Deceived". Het is gratis verspreid over alle
scholen in de VS. Zie www.nationdeceived.org : het rapport en de
wetenschappelijke studies die het ondersteunen zijn gratis te downloaden.
Versnelling (in alle vormen) is wereldwijd zowat het meest bestudeerde
onderwerp op pedagogisch vlak. Jammer genoeg wordt deze mogelijkheid nog
steeds aan veel kinderen ongewild ontzegd uit onwetendheid, doordat velen
het hoogbegaafde kind niet kunnen/weten te detecteren en zelfs na
'detectie' nog heel lang aarzelen om het versneld doorheen de leerstof te
laten gaan.
- Differentiatie die (veel) verder gaat dan wat er in
de 'standaard' methodes, die onze scholen gebruiken, zit. Nog al te vaak
'beloont' men begaafde kinderen met extra werk in plaats van met ander
werk.
- Groeperen volgens bekwaamheid van leerlingen. Ook hierover is er
een overweldigende hoeveelheid onderzoeksresultaten beschikbaar: begaafde
kinderen zouden zoveel mogelijk moet samenzitten. Ofwel binnen de klas,
ofwel deeltijds buiten de klas
(bijvoorbeeld in zogenaamde 'kangoeroeklassen' in de lagere school),
ofwel in een klas met enkel hoogbegaafde leerlingen. Of men als school
zal kiezen voor het deeltijds of voltijds samenzetten van hoogbegaafden,
zal afhankelijk zijn van de lijnen die de school wil uitzetten binnen hun
eigen pedagogisch plan.
4. "Wat kunnen we concreet doen en hoeveel
kost het?"
Wij willen een
aantal concrete maatregelen voorstellen, zowel op korte als lange termijn.
4.1. Informatiecampagne
Er heersen heel wat misverstanden bij
ouders van begaafde kinderen en bij mensen in het onderwijs. Dit is niet
verwonderlijk. Men kan gerust stellen dat een op tien kinderen grote nood heeft
aan aanpassingen in het onderwijs (zowel op het vlak van inhoud als de
onderwijsvorm, bijvoorbeeld de snelheid). Geregeld kun je dan ook opmerkingen
noteren zoals:
· "Cognitief
is uw kind inderdaad makkelijk in staat om een jaar over te slaan, maar
sociaal-emotioneel is dat gevaarlijk. Beter op veilig spelen dus."
· "We hebben
veel slimme kinderen. Hoe weten we dat dit kind verschillend is?"
· "Als je
kleuter grote interesse vertoont in leren lezen, schrijven en/of rekenen, dan
moet je dit trachten te ontmoedigen. Anders gaat het kind niks meer te leren
hebben in het eerste leerjaar!"
· "Er is
werkelijk geen enkel bewijs dat kinderen versneld door de leerstof laten gaan
enig gunstig academisch of sociaal effect zou hebben"
· "Het beste
is om de hoogbegaafde kinderen zoveel mogelijk tussen 'gewone' kinderen te
laten zitten, zodat ze voorbereid worden op hun leven in de maatschappij. We
willen hen niet het gevoel geven om tot een elite te behoren"
· "Laat uw
kind kind zijn. Zij hoeft geen inspanning te doen om het maximum van de punten
te behalen. Wees blij met zo'n slim kind, laat haar genieten van haar mooie
resultaten en vooral: laat haar veel spelen!"
· "Hoe
kunnen we zeker zijn dat ze zich goed gaan voelen tussen oudere kinderen als ze
niet eens in staat zijn om vriendjes van hun eigen leeftijd te maken?"
· "De
rijken kunnen het zich veroorloven om hun kinderen snel doorheen het onderwijs
te loodsen"
· "Een
kleuter kan zichzelf niet leren lezen. Dat kan enkel als de ouders
pushen."
· "We hebben
dat ooit nog eens gedaan, en het is niet goed afgelopen met dat kind want het
heeft zijn 4de middelbaar" moeten overdoen
Op al deze zaken bestaat een heel
duidelijke repliek, stevig ondersteund door massa's wetenschappelijke studies.
Voor heel veel leerkrachten, schooldirecties, medewerkers van Centra voor
Leerlingenbegeleiding (CLB), lerarenopleiders, hulpverleners én ouders blijkt
deze wetenschappelijk ondersteunde repliek echter dikwijls sterk af te
wijken van hun eigen ideeën. De ideeën zijn vaak gevormd ofwel door
extrapolatie van de zaken die men tijdens de opleiding leerde (waarbij er
weinig of geen rekening werd gehouden met het bestaan van hoogbegaafde
leerlingen) ofwel door anekdotisch "bewijs", heel vaak op basis van
een zeer klein aantal 'gevallen'. Omdat een negatieve ervaring een veel grotere
impact heeft en veel langer nazindert dan een positieve, is het algemene beeld
omtrent begaafde kinderen in het onderwijs sterk vertekend.
Begaafde kinderen én hun begeleiders
(ouders, leerkrachten, familie, …) zouden baat hebben bij een duidelijke
uiteenzetting over wat hoogbegaafdheid is en met zich meebrengt, want al te
vaak denken de mensen, zowel ouders als onderwijsmensen, bij begaafdheid aan
'spectaculaire' toestanden, terwijl er in elke klas in Vlaanderen statistisch
gezien minstens een hoogbegaafd kind zit.
Als we zo al wat hardnekkige en nefaste
mythes weg zouden kunnen werken, dan hebben we al een grote stap in de goede
richting gezet.
In een adem zou ook een uiteenzetting
kunnen gegeven worden van een mogelijke aanpak van begaafde kinderen op school,
heel specifiek voor de Vlaamse situatie. Ook in Vlaanderen zijn er immers reeds
scholen met ervaring in de opvang van hoogbegaafde kinderen. Het volstaat om
deze ervaring te verspreiden in de vorm van raadgevingen, ondermeer op het vlak
van:
· stevig
structureel onderbouwde identificatie van begaafde kinderen, waarbij
nattevingerwerk zoveel mogelijk geschuwd wordt
· beschrijving
van alternatief lesmateriaal dat binnen en buiten de klas kan ingezet
worden ter vervanging van overbodige leerstof, inclusief de manier waarop dit
materiaal kan aangeboden worden zonder de hele klaswerking overhoop te gooien
· wetenschappelijk
ondersteund advies bij
het overwegen van het overslaan van een jaar, dit op basis van in Vlaanderen
bestaande meetinstrumenten (zoals leerling- of kindvolgsysteem en IQ-tests) en
vragenlijsten voor leerkrachten, ouders en kinderen (de zogenaamde
'versnellingswenselijkheidsprocedure')
Een
informatiecampagne dient volgens ons meer te zijn dan de klassieke eenmalige
folder- en posteractie. Een duidelijke duurzame sensibiliseringsactie die op
lange termijn kan bijdragen tot een correcte interpretatie van begaafdheid
wensen wij als resultaat. Aangezien deze zeer ambitieuze doelstelling, lijkt
het ons momenteel onverantwoord om een (zelfs geschatte) prijs te plakken op
dit onderdeel van ons initiatief.
Vermits wij
constructief willen bijdragen, plannen wij overleg met specialisten terzake
teneinde hieromtrent een gefundeerd voorstel te doen dat op termijn kan
bijdragen tot een mentalitetswijziging bij alle betrokkenen.
4.2. Differentiatiemateriaal
De 'methodes' die
in de Vlaamse scholen gehanteerd worden bevatten reeds de mogelijkheid tot
differentiëren, maar de alternatieve stof is al te vaak 'meer van hetzelfde'
i.p.v. 'alternatief'. Gelukkig bestaan er, zowel voor Taal als Rekenen,
verschillende pakketten die kunnen ingezet worden. Dit kost minder dan 20
EUR per jaar per betrokken leerling.
Ondermeer door de in Nederland van overheidswege gedane inspanningen
omtrent differentiatiemateriaal, is nagenoeg al het in Vlaanderen gebruikte
materiaal (bijvoorbeeld Somplex, Plustaak) uit Nederland afkomstig, hetgeen
soms problemen oplevert omwille van het voor Nederland typische taalgebruik
(vooral moeilijkheden bij de differentiatie voor Taal, zoals bij het gebruik
van "Cryptologisch", "Slimme Taal" of "Taaltoppers" - allemaal
differentiatiemateriaal van Nederlandse origine) of de op de Nederlandse
omgeving gebaseerde vraagstelling (bijvoorbeeld "Noem de hoofdstad van
Groningen").
Er is
bijvoorbeeld geen Vlaams equivalent van de initiatieven op het vlak van
hoogbegaafdheid van de Nederlandse "Stichting Leerplan Ontwikkeling" (SLO, www.slo.nl) of van de Nederlandse
onderwijsgebegeleidingsdienst (www.architecteninleren.nl).
4.3. Ondersteuning vanuit het zorgbeleid
De hierboven
beschreven zaken (informatiecampagne en differentiatiemateriaal) komen ten
goede aan ongeveer 10% van de Vlaamse leerlingen, maar ook aan de rest van de
leerlingen op school: zij kunnen immers positief beïnvloed worden door
klasgenoten, die gemotiveerd naar school komen en die hard werken.
De leerkrachten
zien ook een positief resultaat, want het aantal 'stoorzenders' in de klas
daalt wanneer iedereen aan zijn trekken komt. Dit leidt ertoe dat de
leerkrachten meer tijd hebben voor alle leerlingen.
Om die 10% echter te 'ontdekken' is er wat werk met betrekking tot screening
nodig. In de Vlaamse scholen, die vandaag een beleid rond hoogbegaafden hebben,
wordt het gros van deze taak uitgevoerd door de zorgbegeleider. Kort samengevat
komt het er op neer:
· Verwerken
van de antwoorden op een vragenlijst (het zogenaamde signalisatieprotocol),
ingevuld door de klasleerkrachten, voor elk individueel kind. Hieruit komen dan
potentiële 'kandidaten'.
· De
'kandidaten' doortoetsen (bv. door het afnemen van een toets
leerlingvolgsysteem van een jaar hoger) om na te gaan welke kinderen een
serieuze voorsprong hebben, hoe groot die voorsprong is en op welk vlak
(vlakken) die zich situeert.
Eenmaal een goed
zorgbeleid voor hoogbegaafden geïmplementeerd werd binnen de school, blijkt uit
de praktijk dat deze screening op jaarbasis ongeveer de lestijden van een
voltijdse zorgbegeleider in beslag neemt per 7.000 leerlingen. Op basis van
geschatte gemiddelde kost van 43.000 EUR voor een voltijdse zorgbegeleider komt
dit dus op 6 EUR per leerling. Het is nodig om bij de screening
objectieve meetinstrumenten te gebruiken, omdat de best presterende leerlingen
in de klas niet altijd de meest begaafde zijn (de prestaties kunnen ook het
resultaat zijn van hard werken). Nattevingerwerk is uit den boze, vermits het
niet de bedoeling kan zijn om kinderen, die reeds hard werken, te overbelasten.
Het screeningmateriaal zelf moet eenmalig aangeschaft worden
en kost ongeveer 300 EUR voor een school.
4.4. Terugverdieneffect
De hierboven beschreven aanpak heeft
echter ook financiële baten.
Momenteel worden ongeveer 1% van de
leerlingen in Vlaanderen versneld. In de loop der jaren werden steeds minder
leerlingen versneld. In 1957 was dat bijvoorbeeld het geval voor meer dan 3%
(zelfs meer dan 5% bij de jongens) [bron: "Statistisch Jaarboek van het
(Vlaams) Onderwijs" periode 1957-2003]. Het schoentje wringt vooral in het
gebrek aan informatie bij ouders, CLB's en leerkrachten. Men hoort nog heel
vaak mensen beweren dat er zware 'sociale en emotionele problemen' zouden te
verwachten zijn bij de versnelling van een kind. Talloze internationale studies
spreken dit zéér overtuigend tegen. In de VS is een grote campagne gestart (in
alle scholen) om deze mythes te ontkrachten. Voor details (en de
wetenschappelijke studies waarop dit allemaal gebaseerd is), zie nationdeceived.org.
Een
informatiecampagne, die erin slaagt om het percentage versnelde leerlingen
opnieuw op 3% te krijgen, zou ervoor zorgen dat er jaarlijks zo'n 1350
leerlingen meer zouden versneld worden in ons kleuter- en basisonderwijs dan
vandaag. Aangezien een leerling in de basisschool ong. 3.500EUR per jaar kost
(bron: Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs 2003/2004, hoofdstuk 5
"Budget"), zouden er op deze manier jaarlijks bijna 5 miljoen euro extra
(in vergelijking met de toestand vandaag en de voorbije 10 jaar) middelen
vrijkomen. Dit bovenop de 2,5 miljoen euro die vandaag reeds
vrijkomen door de versnelling van 1% van de kinderen (ongeveer 700/jaar - bron: "Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs" 2003/2004) in het gewoon
onderwijs.
Het overslaan van
een jaar vormt in het geval van hoogbegaafde kinderen vaak een noodzakelijk
onderdeel van de verwezenlijking van het 'ononderbroken leerproces' (waarvan
sprake in artikel 8 van het decreet), net zoals het aanbieden van
differentiatiemateriaal en het bieden van de mogelijkheid tot contact tussen hoogbegaafde
kinderen (bijvoorbeeld in een zogenaamde "kangoeroeklas") daar een onderdeel
van vormen. Het lijkt ons dan ook logisch dat de middelen, die vrijkomen door
de versnellingen, aangewend zouden worden om te helpen de andere elementen mee
te financieren. Dit zou bv. kunnen gerealiseerd worden door het uitgespaarde
bedrag te verdelen over de volgende vijf jaren. Bijvoorbeeld: een kind, dat het
tweede leerjaar overslaat, zou dan gedurende bijvoorbeeld vijf
achtereenvolgende jaren (dus tot en met het eerste middelbaar) elk jaar een
'pakketje' van 700 EUR meekrijgen naar de school waar het op dat
ogenblik naartoe gaat. Uit het totaal van dergelijke inkomsten zou een school
dan een beleid rond hoogbegaafden kunnen financieren. Wij menen dat dit
uitstekend past in de 'alternatieve' financiering die momenteel overwogen
wordt. Er hoeven geen nieuwe bronnen aangesproken te worden: de financiering
per kind blijft identiek. Men schakelt enkel het huidige mechanisme uit waarbij
men het geld, dat men uitspaart in één element (versnellen) van de opvang van
hoogbegaafde kinderen, herverdeelt onder alle kinderen, terwijl de andere twee
elementen (differentiatie en mogelijkheid tot contact) van de opvang van
diezelfde kinderen ditzelfde geld goed zouden kunnen gebruiken. Niet alle
hoogbegaafde kinderen worden versneld en niet alle versnelden zijn hoogbegaafd,
maar dit mechanisme zou er alleszins voor zorgen dat scholen (zoals er vandaag
in Vlaanderen enkele zijn), die zich o.a. voor deze doelgroep specifiek
inzetten en daardoor een 'concentratie' van begaafde kinderen aantrekken,
hiervoor de nodige middelen krijgen. Via ditzelfde systeem kunnen overigens ook
de lestijden voor screening, beschreven in sectie 4.3, gefinancierd worden. Een
bijkomend voordeel van dit systeem zou zijn dat kinderen, die meer dan een keer
versneld worden (en voor wie de nood aan speciale 'aanpassingen' dus nog hoger
is), ook een groter 'pakketje' zouden meebrengen (namelijk 700 EUR per
versnellingsjaar).
Indien men van
mening is dat het bovenstaande voorstel een te uitgebreide administratie vergt
die de draagkracht van de scholen overschrijdt, dan is het alternatief dat het
'uitgespaarde' geld vanuit de overheid toegekend wordt aan die scholen die
effectief versnelde leerlingen hebben en een beleid hebben uitgebouwd om hen te
ondersteunen. Dit kan bekeken worden aan de hand van de jaarlijkse tellingen.
Naast dit
terugverdieneffect op zeer korte termijn is er overigens nog een tweede
terugverdieneffect op lange termijn. Talloze studies hebben uitgewezen dat
(correct) versnelde leerlingen een veel beter zelfbeeld hebben (en gelukkiger
opgroeien) en hun talenten over het algemeen veel beter ontplooien dan de niet
versnelde leerlingen van gelijke begaafdheid. Bovendien zal een versnelde
leerling ook een of meer jaren vroeger productief zijn (en belastingen betalen)
en zijn/haar bijdrage kunnen leveren in onze maatschappij. De
ontegensprekelijke ontwikkeling in de richting van een Vlaamse kenniseconomie
in een Europa dat veel belang hecht aan deze evolutie, kan alleen maar baat
hebben bij een zo optimaal mogelijke ontplooiing van al haar inwoners. Een
bijkomend terugverdieneffect van een doordacht en structureel
hoogbegaafdenbeleid dat op lange termijn een grote bijdrage zou kunnen leveren
tot het behoud van een dynamische Europese regio en dit op alle mogelijke
vlakken.
4.5. Budget: overzicht en enkele overwegingen
In ons kleuter-
en basisonderwijs zitten momenteel ongeveer 635.000 leerlingen (telling
februari 2004, de cijfers voor 2005 hebben wij momenteel nog niet ter
beschikking). Tien percent daarvan betekent 64.000 leerlingen.
We
kunnen niet verwachten dat een informatiecampagne, hoe degelijk ook, alle
mensen in het onderwijs gaat overtuigen om in hun school de uiteengezette
basisprincipes in de praktijk te brengen en/of 100% van de ouders gaat
bereiken.
Om een eerste schatting
van de kosten te maken, kunnen we ervan uitgaan dat in het beste geval 50%
van de leerlingen (en scholen) daadwerkelijk zal genieten van het resultaat
van zo'n campagne (wij menen dat het zeer optimistisch is om te stellen dat de
helft van de scholen in Vlaanderen na een informatiecampagne prompt zou starten
met het uitbouwen van een beleid rond hoogbegaafden, inclusief aankoop van
materiaal en screening van alle leerlingen). Het betreft hier hoe dan ook ruwe
schattingen, teneinde een eerste idee te krijgen van de grootteorde van een en
ander.
Samenvattend spreken we dus voor gans Vlaanderen
over:
· Een informatiecampagne.
· Aanschaf van
differentiatiemateriaal voor 32.000 leerlingen (20 EUR per leerling): 640.000EUR
per jaar.
· Aanschaf screeningmateriaal
(300 EUR per school): eenmalig 330.000EUR voor de aanschaf
door 1.100 (de helft) scholen.
· Screening
vanuit zorgbeleid: 6EUR per leerling (in lestijden zorgbegeleiding).
Indien dit voor de helft van de leerlingen in Vlaanderen zou gebeuren: 1,9
miljoen euro.
In totaal spreken we dus, naast de
informatiecampagne, over ongeveer 2,6 miljoen euro jaarlijks
(screeningmateriaal afschrijvend over enkele jaren). Rekening houdend met de terugverdieneffecten
en zelffinanciering (via de jaarlijkse 'pakketjes' van 700 EUR)
beschreven in sectie 4.4 zou dit systeem echter volledig (!) zelfbedruipend
kunnen zijn. Het volstaat daarbij dat de overheid de financieringsstructuur
uitwerkt. Scholen, die daadwerkelijk inspanningen leveren, zullen
automatisch meer begaafde leerlingen aantrekken, hetgeen betekent dat er in die
scholen meer versnelde leerlingen zullen zitten, waardoor via het alternatieve
financieringssysteem middelen aangevoerd worden om de geleverde inspanningen te
ondersteunen. Het volstaat dat de overheid het huidige mechanisme doorbreekt,
met name: in plaats van het door de versnellingen uitgespaarde geld te verdelen
over andere initiatieven (zoals we mogen aannemen dat het tot op heden
gebeurde), zouhet voor dezelfde groep kinderen productief kunnen
ingezet worden.
Om het
gehele voorstel (dus ook de informatiecampagne) volledig zelffinancierend
te maken zou een eenvoudig systeem met een centrale 'begaafdheidskas' kunnen
gebruikt worden. In deze kas zou de 'versnellingswinst' gestort worden voor
elke versnelde leerling (op dit ogenblik dus 3.500EUR per uitgevoerde
versnelling). Hieruit zouden dan twee zaken gefinancierd kunnen worden:
· de
jaarlijkse 'pakketjes' van 700EUR voor de scholen. Met dit geld kunnen de
scholen op hun beurt de aanschaf van screening- en differentiatiemateriaal, de
lestijden voor de screening en eventueel ook de bijscholing met betrekking tot
hoogbegaafdheid financieren.
· de
informatiecampagne. Deze kan bijvoorbeeld gefinancierd worden met de interesten
op de inhoud van de kas (vermits de 'versnellingswinst' uitgekeerd wordt aan de
scholen in vijf schijven over een periode van vijf jaar).
De bovenstaande schattingen met betrekking
tot materiaal gaan er vanuit dat elke school volledig afzonderlijk
materiaal aankoopt. Op het vlak van differentiatie- en screeningmateriaal
zouden natuurlijk grote besparingen kunnen gerealiseerd worden door deze
centraal aan te kopen en te verdelen onder de scholen, bijvoorbeeld via
de scholengroepen. Zoals wij reeds aanhaalden in sectie 4.2 zou het trouwens
erg nuttig zijn indien de Vlaamse overheid het voorbeeld van Nederland zou
volgen en de ontwikkeling van dit materiaal daadwerkelijk zou subsidiëren,
waardoor bepaalde 'problemen' met het Nederlandse materiaal vermeden zouden
worden.
5. Besluit en een blik vooruit.
In dit ganse verhaal spreken we over
leerlingen, die even 'uitzonderlijk' zijn in hun mogelijkheden (in frequentie
van voorkomen) als de leerlingen die momenteel in het bijzonder onderwijs zitten.
Van overheidswege is er in Vlaanderen in het verleden steeds gepleit voor inclusie
van de begaafde kinderen in het gewone onderwijs. Het grote probleem is echter
dat, in tegenstelling tot de inclusie van kinderen die uit het bijzonder
onderwijs komen, er geen 'type' voor begaafde leerlingen is in het bijzonder
onderwijs en er geen scholen voor bijzonder onderwijs aan begaafde leerlingen
zijn. Er kan dus geen GON-ondersteuning geboden worden via (specialisten
uit) dat bijzonder onderwijs. Er wordt ook nauwelijks andere ondersteuning
geboden. Idealisten in enkele scholen roeien met de riemen die ze hebben.
Ouders huren met eigen middelen (als ze überhaupt over voldoende middelen
beschikken) externe raadgevers in. Enkele CLB's doen, ondanks hun chronisch gebrek
aan personeel, inspanningen om mensen bij te scholen op dit vlak. De
initiatieven zijn enorm versnipperd over gans Vlaanderen. Alles is gesteund op
goede wil, die gelukkig op verschillende plaatsen in grote mate aanwezig is, of
op puur geluk dat kinderen bij leerkrachten terecht komen die overweg kunnen én
ook willen met hun begaafdheid. Telkens opnieuw moeten deze mensen van goede
wil het warme water opnieuw trachten uit te vinden, waar zeer veel kostbare
tijd insteekt.
Wij menen dat de combinatie van een
informatiecampagne met het oprichten van het hierboven beschreven
financieringsmechanisme, en het weerhouden van begaafdheid als een relevant
leerlingenkenmerk in de nieuw geplande financieringsmethode, voor tienduizenden kinderen in Vlaanderen
een reusachtige vooruitgang zou kunnen verwezenlijken. Koken kost geld, zegt
men. Maar in dit geval menen wij dat door een degelijk uitgewerkt beleid
nauwelijks extra geld nodig is.
In vergelijking met de jaarlijkse 200
miljoen euro, die de 29.000 leerlingen in het buitengewoon basisonderwijs meer
kosten dan evenveel leerlingen in het gewone basisonderwijs (bron: "Statistisch
Jaarboek van het Vlaams Onderwijs" 2003/2004), valt dit voorstel naar onze
mening nog redelijk mee qua inspanning van overheidswege.
Op langere termijn zou kunnen
overwogen worden om op verschillende plaatsen in Vlaanderen klassen of scholen
voor hoogbegaafde leerlingen in te richten. Financieel is dit natuurlijk een
zeer voordelige oplossing: de kostprijs van een leerkracht voor 20 hoogbegaafde
kinderen is immers identiek aan deze van een leerkracht die voor een 'gewone'
klas staat met 20 kinderen, op een eenmalige opleiding na en je hebt geen nood
meer aan extra maatregelen (zoals bijvoorbeeld een kangoeroeklas) om de
mogelijkheid te bieden aan begaafde leerlingen om met elkaar in contact te
komen. Ondanks dat alle onderzoek aantoont dat dit zowat de beste oplossing is
op alle vlakken, blijkt er hiervoor echter in Vlaanderen -mede door het gebrek
aan informatie bij ouders, leerkrachten en leerlingenbegeleiders- momenteel
nauwelijks interesse te zijn. Ouders, die voor hun kind de nood aan een andere
aanpak niet zien, alhoewel het vaak meer dan genoeg signalen geeft, gaande van
depressies tot motivatieproblemen en/of ongewenst gedrag. Leerkrachten en
leerlingenbegeleiders die niet goed een knoop durven doorhakken of tegen
ouders durven ingaan omdat ze ook niet
juist weten hoe de vork aan de steel zit. Een informatiecampagne zou voor alle
betrokkenen kunnen bijdragen tot het nemen van beter gefundeerde en meer
doordachte beslissingen.
Een
dergelijke campagne is ons inziens alleszins in de onderwijswereld zeer
belangrijk. Op korte termijn voor de scholen en de CLB's. Op langere termijn
via de lerarenopleiding. Dank zij zo'n campagne kunnen de leerkrachten dan op
verantwoorde wijze leren omgaan met deze kinderen, zodat deze zich, doorheen
een ononderbroken leerproces, ongehinderd kunnen ontplooien tot
zelfzekere en leergierige volwassenen.