|
Wat is IQ? En heeft het belang?
Wat is een IQ score?
In "Self-Theories" (p. 59) schrijft Dweck dat ze het verhaal las van een eminente wetenschapper die enkele jaren nadat hij een Nobelprijs had gewonnen,
in het bezit kwam van oude schoolverslagen. Hij ontdekte zo wat zijn IQ was. Hij was stomverbaasd: met zo'n IQ kon hij toch onmogelijk die geweldige ontdekkingen gedaan hebben!
Hij gaf openlijk toe dat hij nooit van een wetenschappelijke carrière zou gedroomd hebben, moest hij toen zijn IQ gekend hebben.
Was de test fout? Mat die niet het "echte" IQ? Misschien mat de test wel accuraat zijn vaardigheden op dat moment!
Het is een denkfout om te veronderstellen dat je door iemands huidige vaardigheden te meten, je zijn potentieel gemeten hebt; dat je, door te kijken naar wat hij nu kan,
zou kunnen voorspellen tot wat hij in staat zou zijn in de toekomst.
Alfred Binet, die in 1905 de eerste IQ-test ontwikkelde, wist dat dit niet klopte.
Hij vond de IQ-test niet uit om de aangeboren, vaste intelligentie van kinderen te meten.
Hij wilde (in opdracht van de Franse regering) de kinderen vinden die niet gedijden in de Parijse publieke scholen. Hij wilde die kinderen weer op het goede spoor en tot intellectuele bloei brengen.
Hij veronderstelde helemaal niet dat deze kinderen onherroepelijk onvolwaardig waren; integendeel, hij was ervan overtuigd dat hun intelligentie kon gevormd worden
door de geschikte onderwijskundige programma's
. Binet was een volwaardig aanhanger van de vormbare intelligentietheorie.
In zijn laatste boek (Les idées modernes sur les enfants) heeft Binet het over de "l'éducabilité de l'intelligence" en trekt hij fel van leer
tegen diegenen, vooral in het onderwijs, die hierin niet schijnen te geloven. Hij is dan ook niet weinig fier dat hij het tegendeel kon bewijzen met speciale scholen.
J'ai constaté souvent, et avec bien de regrets, qu'il existe une prévention fréquente contre l'éducabilité de l'intelligence.
[...]
Quelques philosophes récents semblent avoir donné leur appui moral à ces verdicts déplorables en affirmant que l'intelligence d'un individu est une quantité fixe,
une quantité qu'on ne peut pas augmenter. Nous devons protester et réagir contre ce pessimisme brutal.
[...]
Maintenant, si l'on considère que l'intelligence n'est pas une fonction une, indivisible et d'essence particulière, mais qu'elle est formée par le concert de toutes cettes petites
fonctions de discrimination, d'observation, de rétention, etc., dont on a constaté la plasticité et l'extensibilité, il parait incontestable que la même loi
gouverne l'ensemble et ses éléments, et que par conséquent l'intelligence de quelqu'un est sussceptible de développement;
avec de l'exercise et de l'entrainement, et surtout de la méthode, on arrive à augmenter son attention, sa mémoire, son jugement et à devenir littéralement
plus intelligent qu'on ne l'était auparavant, et cela progresse ainsi jusqu'au moment oł l'on rencontre sa limite.
|
Alfred Binet op p. 140-143 in Les idées modernes sur les enfants (1909).
|
Kunnen we intellectueel potentieel dan niet meten? Neen, zegt Dweck. We kunnen meten wat iemand nu kan, en we kunnen deze meting gebruiken om te proberen voorspellen
wat hij of zij later zou kunnen doen, maar potentieel kunnen we niet echt meten. Meer zelfs, onze voorspellingen hebben een grote foutenmarge.
Later succes in het leven is nauwelijks te voorspellen met een IQ score.
Wat is intelligentie?
Bedoelen entiteit- en groeitheoretici eigenlijk hetzelfde wanneer ze het hebben over intelligentie? Neen!
In 1997 vroegen Dweck en haar team in een studie met universiteitsstudenten om intelligentie te definiëren.
De entiteittheoretici definieerden intelligentie veel vaker als een inherente hoedanigheid of potentieel.
De groeitheoretici daarentegen definieerden intelligentie vaker als iemands vaardigheden en kennis.
De eersten sloten inspanningen of motivatie uit als deel van hun definitie. De tweeden vonden dit er vaak wezenlijke onderdelen van.
Dit zijn enkele voorbeelden van hoe de entiteittheoretici de zin "Ik definieer intelligentie als…" aanvulden:
- "Aangeboren bekwaamheid om te leren en complexe ideeën te beoordelen. Ik denk niet dat het uit boeken kan geleerd worden."
- "De bekwaamheid om met de minste inspanning te overleven, terwijl je toch grote winst boekt"
- "Het inwendige vermogen om problemen op te lossen, om te analyseren en om te innoveren waarmee elk menselijk wezen geboren wordt (op verschillend niveau). Inspanning heeft dus geen invloed op de fundamentele intelligentie"
- "Iets inwendigs. Je kunt naar school gaan om (academisch) opgeleid te worden, maar je moet niet naar school gaan om slim te zijn!"
Hun groeitegenhangers gaven volgende aanvullingen:
- "De hoeveelheid kennis die iemand bezit en hoe hij die aanwendt"
- "Hoeveel inspanning je in iets steekt en je bereidheid om bij te leren en om al te doen wat je kan tot je het volledig begrijpt"
- "Iemand die weet hoe hij hard moet werken en die zich voorneemt om een bepaalde taak te verwezenlijken"
- "Het vermogen om iets te begrijpen en erover na te denken, dus niet enkel het naäpen van feiten. Intelligentie zou moeten gaan over de inspanning die men doet om zichzelf te openen voor de wereld en voor nieuwe zaken"
Dweck & co. vroegen aan de studenten ook om deze vergelijking in te vullen:
Intelligentie = ____% inspanning + ____% aanleg
|
Voor de groeitheoretici was de verhouding was 65% inspanning en 35% aanleg. Voor de entiteittheoretici was het net andersom.
(De verschillende pagina's over Dwecks onderzoek zijn ook samen beschikbaar als een enkel PDF bestand)
|
|