|
Naar aanleiding van de acties van EduRatio in december 2004 en de ontmoetingen van mensen van EduRatio met verscheidene volksvertegenwoordigers
stelden twee volksvertegenwoordigers, Kathleen Helsen (CD&V) en An Michiels (VB), "Vragen om uitleg" aan de Vlaamse Minister van Werk, Onderwijs
en Vorming. Tijdens de zitting van de Commissie Onderwijs van 24 februari 2005 werden deze vragen behandeld.
Dit verslag kan tevens geraadpleegd worden via de website van het
Vlaams Parlement.
Hieronder staat een verslag van die commissievergadering. De vetgedrukte tekst tussen horizontale lijnen bevat onze summiere reactie op
bepaalde passages.
|
De voorzitter: Aan de orde zijn de samengevoegde
vragen om uitleg van mevrouw Helsen tot de
heer Vandenbroucke, vice-minister-president van
de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk,
Onderwijs en Vorming, over hoogbegaafdheid, en
van mevrouw Michiels tot minister Vandenbroucke,
over de vaak problematische combinatie van
hoogbegaafdheid en onderwijs in Vlaanderen.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Mevrouw de voorzitter,
mijnheer de minister, geachte collega's, na een lang
en boeiend gesprek met ouders heb ik deze vraag
ingediend.
Mijnheer de minister, in december 2004 namen ouders
van hoogbegaafde kinderen het initiatief om
u een brief te schrijven met hun commentaar over
de discussienota. Tegelijkertijd hebben ze een actie
op het getouw gezet om steun te vragen voor hun
opmerkingen. Daar is heel wat reactie op gekomen
van scholen, leerkrachten en directies. De ouders
hebben ook contacten gehad met parlementsleden
om hun opmerkingen en bedenkingen over te maken
en, vooral, hun problemen te bespreken.
De redenering is gebaseerd op de curve van Gauss.
Die geeft aan dat er heel wat aandacht is voor de
middengroep en voor die groep van kinderen die
moeilijk de minimumdoelen kunnen halen. Tot op
vandaag is er echter zeer weinig aandacht voor de
leerlingen die daar helemaal geen problemen mee
hebben. Ze hebben tijd en talent op overschot om
het programma op school af te werken.
In oktober 2001 vond in de Commissie voor Onderwijs
een interessante hoorzitting plaats over
hoogbegaafdheid. Toen kwam tot uiting dat er
op het veld verscheidene problemen zijn. Zo is er
onvoldoende expertise en kennis aanwezig bij leerkrachten,
scholen en CLB's. Dat maakt een tijdige
en goede detectie van hoogbegaafde kinderen
moeilijk.
Van zodra is vastgesteld dat een kind hoogbegaafd
is en hoe daarmee het best wordt omgegaan in een
school en in een klas, en welk materiaal moet worden
gebruikt, blijkt dat Vlaanderen op dat vlak
over weinig mogelijkheden beschikt. We moeten
voornamelijk een beroep doen op materiaal dat
werd ontwikkeld in andere landen. Dat wijst er
toch op dat er een probleem is.
Om erge problemen te voorkomen, te vermijden
dat deze kinderen uren zitten te wachten op schoolbanken
en gedemotiveerd raken en om hen, integendeel,
optimale kansen te geven in hun ontwikkeling,
hebben ouders zich gericht tot gespecialiseerde
centra. Tijdens de hoorzitting was mevrouw
Kieboom van het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek
Antwerpen van de Ufsia aanwezig. Uit
de discussie bleek dat enkel ouders die voldoende
financiële mogelijkheden hebben, een beroep kunnen
doen op dat centrum.
Mijnheer de minister, in de beleidsnota staat niets
over hoogbegaafdheid. Er is wel een engagement
in geformuleerd om werk te maken van gelijke
kansen in het onderwijs. We vinden er ook in terug
dat het belangrijk is om in de toekomst meer te
werken met flexibele leertrajecten en om onderwijs
meer op maat van het kind aan te bieden. De bedoeling
daarbij is te vertrekken van de talenten van de
kinderen, ze ten volle tot ontplooiing te laten komen
en om minder het leerprogramma en de groep
centraal te stellen.
Mijnheer de Minister, er zijn problemen op het terrein
inzake de opvang en de begeleiding van kinderen
die hoogbegaafd zijn. Hebt u al specifieke
maatregelen genomen om tegemoet te komen aan
de bijzondere onderwijsbehoeften? We beseffen allemaal
dat het meestal een kwestie van meer centen
en meer personeel is. Wat is er op het moment
aanwezig binnen het huidige financieringssysteem?
Hebt u al specifieke maatregelen genomen om het
wetenschappelijk onderzoek over hoogbegaafdheid
te ondersteunen? Als er een nieuw financieringssysteem
voor het leerplichtonderwijs wordt
uitgewerkt, in welke mate is het dan de bedoeling
om hoogbegaafdheid onder de significante leerlingkenmerken
te plaatsen?
De voorzitter: Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels: Mevrouw de voorzitter,
mijnheer de minister, geachte collega's, mevrouw
Helsen heeft de meeste zaken over dit probleem
reeds aangehaald. Ik zal niet alles herhalen wat er
reeds is gezegd.
Er is een verschil met andere problemen die binnen
het onderwijs extra zorg vragen. We mogen dat onderscheid
dan ook niet uit het oog verliezen. Hoogbegaafdheid
is eigenlijk niet echt een leerstoornis.
Het grote probleem is dat die kinderen de leerstof
veel sneller doorlopen waardoor ze geen ononderbroken
leerproces kennen. Ze leren snel iets nieuws
en zitten dan geruime tijd te wachten. Als een kind
niet blijvend geboeid wordt, dan focust het zich op
andere zaken. Het gevolg is dat veel van die kinderen
door hun leerkrachten vaak worden aanzien
als lastig, ongeïnteresseerd en storend.
Er bestaat al heel veel materiaal inzake hoogbegaafdheid,
maar het is erg versnipperd. Als een
school of ouder geconfronteerd wordt met zo'n
kind, moet die vanaf nul beginnen zoeken naar
wat er aan de hand is en wat eraan kan gebeuren.
Er rijst ook een probleem ten aanzien van de buitenwereld.
Het gaat om slimme kinderen, en de
problemen die dat met zich brengt, worden nogal
eens weggelachen. Er bestaan nog heel wat mythes
inzake hoogbegaafdheid. Mensen zeggen snel: 'Er
kan toch geen probleem zijn. Uw kind is zo slim
dat het door de school moet vliegen'. Dat maakt
het voor ouders erg moeilijk om toe te geven dat ze
problemen hebben met hun hoogbegaafd kind.
De beleidsnota legt erg de nadruk op gelijke kansen
voor leerlingen. Ik ben dan ook van mening
dat ouders van dergelijke kinderen ook kunnen
opkomen voor gelijke kansen.
Mijnheer de minister, bent u het met me eens dat
ook deze kinderen recht hebben op onderwijs op
maat, ook al ligt hun 'maat' boven het gemiddelde?
Bent u op de hoogte van bestaande initiatieven
met betrekking tot hoogbegaafdheid? Zijn er al
maatregelen genomen om deze initiatieven te bundelen,
zodat wie met een hoogbegaafd kind wordt
geconfronteerd niet telkens een zoektocht moet
ondernemen naar wat bestaat? Bent u bereid om
in overleg met ervaringsdeskundigen na te gaan
wat mogelijk is om ook deze kinderen een fijne en
boeiende schoolloopbaan te garanderen? Overweegt
u om op vraag van veel directies en ouders
hoogbegaafdheid te hanteren als een criterium om
GOK-uren te krijgen?
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het
woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter,
mevrouw Helsen, u merkt op dat in de beleidsnota
het woord hoogbegaafdheid niet voorkomt,
en dat is juist. Dat betekent geenszins dat we
de problematiek niet ter harte nemen.
De vraag van mevrouw Helsen betreft de financiering
en wetenschappelijk onderzoek met betrekking
tot hoogbegaafdheid. Binnen het huidige
systeem is er momenteel geen specifieke maatregel
voorzien voor de financiering van deze bijzondere
onderwijsbehoefte. Hoogbegaafdheid is geen criterium
voor het verwerven van GOK-uren, en uren
zorgcoördinator worden verdeeld op basis van het
aantal leerlingen. Ik ben ook niet van plan om het
kenmerk hoogbegaafdheid op te nemen bij de significante
leerlingenkenmerken die we zullen hanteren
voor het nieuwe financieringssysteem.
Ik verklaar me nader. In de beleidsnota staat duidelijk:
'Gelijke kansen garanderen voor alle leerlingen
is het richtinggevende beginsel voor het geheel
van ons beleid.' We moeten ons afvragen wat
dat betekent voor leerlingen die zwak staan. Mijn
uitgangspunt is: het beleid en het financieringssysteem
moeten goed zijn voor de sterken en sterk
voor de zwakken.
Dit lijkt eerder een streven naar gelijke uitkomsten. Bovendien is het resultaat van het huidig beleid dat de sterkste leerlingen het minst leren op school,
hetgeen men bezwaarlijk kan omschrijven als 'goed voor de sterken'.
Het huidige gebrek aan een beleid rond hoogbegaafdheid brengt de grootste schade toe aan de hoogbegaafde kinderen die in een minder kansrijke sociale,
economische en culturele omgeving opgroeien.
De hoogbegaafde kinderen, die in de 'betere' sociale, economische en
culturele milieus opgroeien, krijgen tenminste buiten de school kansen om zich te ontwikkelen (door het gebruik van computers, Internet, museumbezoek, reizen, ...).
De ouders uit de 'zwakkere' milieus kunnen het zich ook niet veroorloven om externe hulpverleners in te huren om de scholen en de kinderen bij te staan.
Zonder enige overdrijving kan men stellen dat de kloof tussen het in een kind aanwezige potentieel enerzijds en de mogelijkheid om dat potentieel
te ontwikkelen anderzijds (een basisdoelstelling van het onderwijs in de Westerse wereld) bij geen enkel kind zo groot is als bij een hoogbegaafd kind
uit een 'zwak' milieu.
We moeten een onderscheid maken tussen een financieringssysteem en de schoolcultuur. Ik maak
een onderscheid tussen kenmerken die at random
verdeeld zijn over de bevolking en kenmerken die
niet at random worden verdeeld over de bevolking
van een school. In de eerste groep situeren
zich bijvoorbeeld leerstoornissen. Hoogbegaafdheid
is niet echt een leerstoornis, maar zeker een
probleem waarmee men in een klas kan worden
geconfronteerd. Een kenmerk dat individueel is en
at random verdeeld is over de bevolking, moet heel
erg au sérieux worden genomen. Het spreekt voor
zich dat schoolteams en individuele leerkrachten
ondersteuning en professionele vorming moeten
krijgen om daarmee om te gaan. Dit moet in alle
scholen gebeuren.
Er zijn kenmerken die niet at random verdeeld zijn
in de samenleving en die zich om allerlei redenen
in bepaalde scholen concentreren. Dat zijn veeleer
kenmerken van sociaal-economische en culturele
aard, bijvoorbeeld het opleidingsniveau van de ouders,
de sociaal-economische situatie van de ouders
of het spreken van een andere taal. Sommige scholen
worden er louter door hun ligging mee
geconfronteerd en sommige scholen als gevolg
van reputatie-effecten. Het soort concentratie dat
optreedt met betrekking tot bepaalde leerlingenkenmerken
moet worden opgevangen in een nieuw
financieringssysteem. Ik ben dan ook niet geneigd
van hoogbegaafdheid een factor in het nieuwe financieringssysteem te maken.
We merken hierbij op dat de overgrote meerderheid van de Vlaamse scholen GOK-uren krijgt (zij het in verschillende mate), terwijl een kleine
(maar dappere) minderheid van de scholen tegen de stroom inroeit om ook aan hoogbegaafde kinderen het "ononderbroken leerproces" te bieden,
waarvan Artikel 8 van het Vlaams decreet basisonderwijs spreekt. Dit geeft wel degelijk "reputatie-effecten" van scholen met een beleid rond
hoogbegaafde kinderen. Het eindresultaat is dat de hoogbegaafde leerlingen helemaal niet 'at random' verspreid zijn! En hoe langer de overheid
wacht met het uitstippelen van een algemeen beleid rond hoogbegaafdheid, des te groter zullen de "reputatie-effecten" worden.
Wel moeten we in
het zorgbeleid van de school ook bijzondere aandacht
hebben voor hoogbegaafde leerlingen.
Daarvoor moeten we uitgaan van de idee van inclusie,
wat inhoudt dat het beleid leerkrachten
moet ondersteunen om problemen van individuele
leerlingen of groepen van leerlingen te voorkomen
of eraan te remediëren. Daarmee streven we
ernaar zo veel mogelijk leerlingen in het gewoon
onderwijs te houden. Dat geldt in mijn ogen ook
voor hoogbegaafden.
De minister gaat er hier nog steeds vanuit dat men bij hoogbegaafde leerlingen problemen moet 'voorkomen' of 'eraan remediëren'.
Het is passend om eraan te herinneren dat het reeds veel vroeger misloopt bij de opvang van hoogbegaafde leerlingen in ons onderwijssysteem,
lang voor er 'problemen' ontstaan (voor zover die problemen ontstaan, want zeker niet elk hoogbegaafd kind heeft problemen, integendeel).
Artikel 8 van ons decreet basisonderwijs stelt "Het gewoon basisonderwijs wordt zodanig georganiseerd dat, op grond van een pedagogisch project, in de school een opvoedings- en leeromgeving gecreëerd wordt waarin de leerlingen een ononderbroken leerproces kunnen doormaken. Die omgeving wordt aangepast aan de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen."
De problemen, die sommige hoogbegaafde kinderen ondergaan, zijn geen gevolg van hun hoogbegaafdheid, maar wel van het feit dat het onderwijssysteem niets
voorziet om Artikel 8 ook voor deze kinderen in de praktijk te brengen. Deze situatie is op haar beurt het gevolg van het gebrek aan een overheidsbeleid rond hoogbegaafdheid.
Ik verwijs naar de algemene thematiek van de
verdere professionalisering van leerkrachten, het
beleidsvoerend vermogen van de scholen, de rol
van de zorgcoördinatoren, de centra voor leerlingenbegeleiding,
enzovoort. Dat is allemaal heel erg
belangrijk als algemeen antwoord op deze problematiek.
Een of andere specifieke coëfficiënt in het
financieringssysteem is dat niet.
Totnogtoe zijn er geen specifieke maatregelen genomen
om het wetenschappelijk onderzoek over
hoogbegaafdheid te ondersteunen. De budgetten
waarover de onderwijsoverheid beschikt om beleids-
en praktijkgericht onderzoek uit te besteden,
zijn natuurlijk beperkt. Dat maakt dat we prioriteiten
moeten stellen bij de themakeuze.
Met de beleidsnota als referentiekader zal ik
binnenkort die prioriteiten bepalen. Zo acht ik
het onderzoek prioritair naar de grenzen van de
draagkracht van gewone scholen, en meer bepaald
naar het effect van het gelijkekansenbeleid en het
zorgbeleid op die draagkracht. Aangezien onze
middelen wel erg beperkt zijn, is het belangrijker
dergelijk onderzoek te financieren dan specifieke
problematieken zoals hoogbegaafdheid op de onderzoeksagenda
te plaatsen.
De reacties, die EduRatio kreeg vanuit de scholen op de acties van december 2004, laten nochtans weinig twijfel bestaan wat betreft de draagkracht
van de scholen met betrekking tot opvang van hoogbegaafde kinderen: meer dan 200 directeurs schreeuwden van de daken dat deze draagkracht ruim
overschreden werd!
De voorzitter: Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels: Mijnheer de minister, ik
heb hiermee nog geen antwoord gekregen op de
vraag of er al maatregelen zijn om te bundelen wat
er al bestaat, zodat de scholen niet telkens weer op
zoek moeten gaan.
Ik heb al aangehaald dat er omtrent hoogbegaafdheid
heel wat mythes ontstaan. Is het niet mogelijk
met vrij beperkte middelen een soort informatiecampagne
te voeren over hoogbegaafdheid, zodat
ook scholen en ouders weten dat die kinderen, al
zijn ze dan slim, wel degelijk een probleem hebben
in hun schoolloopbaan? Voor een informatiecampagne
kan Klasse, dat toch wijdverspreid is, dienstig
zijn. Is het niet mogelijk de redactie een impuls
te geven om iets te doen met dat thema?
Ook op de vraag of u bereid bent een gesprek aan te
gaan met de mensen die er dagelijks mee geconfronteerd
worden, hebt u nog niet geantwoord. Ik leg
hier de nadruk op omdat we nog begin deze week
een e-mail hebben ontvangen van diezelfde ouders
die zich daar zo mee bezig houden, naar ik aanneem
gericht aan heel de commissie. Zij hebben al een vrij
gedetailleerd actieplan uitgewerkt, dat in hun ogen
ook haalbaar is. Bent u bereid met hen te overleggen
over wat u daarmee kunt aanvangen?
De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Mijnheer de minister, ik
dank u voor uw antwoord. Ik volg u in uw redenering
over de opsplitsing qua financiering. Het is inderdaad
belangrijk dat we ten gronde nagaan wat
in het onderwijs haalbaar is. Daarmee zijn echter
noch het probleem van hoogbegaafde leerlingen,
noch andere problemen in het onderwijs opgelost.
Het is ook belangrijk na te gaan welke inspanningen
nodig zijn om inclusie inderdaad mogelijk
te maken en ervoor te zorgen dat de opvang van
verschillende problemen in het gewoon onderwijs
haalbaar wordt en dat de nodige deskundigheid
daarvoor aanwezig is.
Op termijn zullen we extra inspanningen moeten
doen. We moeten daar de komende jaren aandacht
voor blijven hebben.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het
woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter,
collega's, ik heb inderdaad op enkele vragen
niet expliciet geantwoord. Het klopt dat onderwijs
op maat erg belangrijk is. Dat geldt voor elke leerling,
en zeker ook voor hoogbegaafde leerlingen.
Differentiatie ten aanzien van hoogbegaafde leerlingen
is in de praktijk niet zonder problemen. Dat
is een van de redenen waarom de handtekeningenactie
zoveel respons krijgt.
Het is ons niet duidelijk over welke 'problemen' de minister het hier heeft, vermits er wel degelijk Vlaamse scholen zijn die degelijke differentiatie voor hoogbegaafde leerlingen aanbieden.
De reden, waarom de handtekeningenactie zoveel respons kreeg, was voor ons overigens heel duidelijk: de scholen smeken de minister om middelen om deze taak naar behoren te kunnen vervullen.
Heel veel directeurs gaven hierover trouwens meer uitleg in hun begeleidend schrijven!
De detectie van hoogbegaafdheid is ongetwijfeld
niet altijd eenvoudig. Zoals u al zei, zijn de signalen
die zulke leerlingen uitsturen, niet altijd zo duidelijk.
De diagnose is dan ook geen sinecure. De
problematiek wordt niet altijd erkend, en te vaak
wordt het als een luxeprobleem afgedaan, en blijft
de noodzakelijke differentiatie achterwege.
Differentiatie ten aanzien van hoogbegaafden
vraagt een specifieke aanpak, die in ons onderwijsstelsel
heel wat creativiteit vergt. Extra leerstof
geven zal niet altijd de oplossing geven. Versnellen,
en daarbij een jaar overslaan, is zeker ook niet
altijd een oplossing. De problematiek is dus erg
complex, wat ik misschien wat meer had moeten
beklemtonen.
Het is inderdaad belangrijk dat er expertise beschikbaar
is, ook voor zulke specifieke problemen,
maar eigenlijk bestaat die al. We moeten vermijden
nieuwe initiatieven te nemen die tot doublures
leiden. De Vlaamse overheid ondersteunde het
project van de organisatie Let Op voor materiaalontwikkeling
en ondersteuning van scholen in samenwerking
met de CLB's. We subsidiëren de website
met de naam www.letop.be. Dat is een soort
eerste hulp bij leerproblemen. Leerkrachten, maar
ook ouders en leerlingen, vinden er uitgebreide en
toegankelijke informatie over leerstoornissen en
problemen bij het leren. Begaafdheid is een van
de subthema's. Leerkrachten en hulpverleners vinden
er informatie en praktische tips en kunnen
ervaringen uitwisselen. Op de site staan ook links
naar gespecialiseerde organisaties zoals Bekina en
het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek van de
UA, dat veel in het nieuws is geweest.
U vroeg me of ik in overleg wil gaan met ervaringsdeskundigen.
Gelieve mij ervoor te verontschuldigen
dat ik daar niet op gereageerd heb. Ik wil in
eerste instantie beklemtonen dat we hoogbegaafdheid
in het algemene zorgbeleid van een gewone
school moeten opvangen. Dat wil niet zeggen dat
er geen differentiatie kan zijn voor die leerlingen.
De leerkrachtenopleiding moet daar aandacht aan
besteden. We willen die opleiding sowieso professionaliseren.
Door de bundeling van hun expertise kunnen scholen
veel verder raken. Daarom zal ik straks in antwoord
op een andere vraag nog eens een lans breken voor de
vorming van scholengemeenschappen als een niveau
waar we expertise kunnen bundelen inzake zorg,
leerproblemen, enzovoort. We moeten meer die algemene
aanpak - onder andere van hoogbegaafdheid
- beklemtonen in plaats van weer specifieke initiatieven
te nemen voor dyslexie, voor autisme en dergelijke.
We moeten eerst in de breedte werken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.
|
|