|
Op 15 mei 2007 vond in het Vlaams Parlement een hoorzitting over de problematiek van hoogbegaafde leerlingen in het onderwijs plaats.
Op de website van het Vlaams Parlement staat een volledig verslag (PDF),
hieronder het betoog dat EduRatio bracht.
De aanwezige volksvertegenwoordigers ontvingen een ietwat uitgebreidere versie (PDF, 460KB).
In mijn betoog vandaag zou ik het willen
hebben over vier zaken:
- Wie de leerlingen zijn waarover wij het hebben
- Het belangrijkste probleem waarmee deze leerlingen kampen
- Onze mening over wat er over deze kinderen gezegd wordt in de Conceptnota Leerzorg
- En tenslotte enkele voorstellen van concrete maatregelen die de overheid zou kunnen nemen
Over wie hebben wij het?
Twee jaar geleden plaatsten wij op onze
website een overzicht van alle initiatieven die in dit Vlaams Parlement (en
zijn voorgangers de Vlaamse Raad en de Cultuurraad) al genomen werden rond
begaafde leerlingen. In maart 1973 beet Herman De Croo de spits af. Hij
mijmerde hardop over de mogelijkheid om sneller doorheen het secundair te
kunnen stromen en over de oprichting van enkele speciale scholen.
In de drie daarop volgende decennia volgde
de ene vraag om uitleg op de andere hoorzitting. Een van de zaken die opvielen,
was een steeds weerkerend argument in het antwoord van de laatste drie
ministers (Luc Van den Bossche, Marleen Vanderpoorten en Frank Vandenbroucke).
Dat argument luidde dat het moeilijk was om
deze leerlingen te "identificeren" en dat er geen "eenduidige definitie" was.
Minister Vandenbroucke hanteerde dit argument de laatste keer op 14 oktober
2006 in een toespraak t.g.v. 20 jaar BEKINA. De minister zei toen:
"Als we leerlingen met hoogbegaafdheid zouden labelen, zouden we op moeilijkheden stuiten. Puur technisch door het gebrek aan een eenduidige definitie"
|
Aanvankelijk vonden wij dat de ministers
een eerder zwak excuus hanteerden om niks hoeven te doen. Gaandeweg begonnen we
echter in te zien dat de definitie inderdaad een probleem vormde. Soms gaf een
vraagsteller zijdelings aan over welke leerlingen het ging, maar dit werd nooit
heel duidelijk gesteld. Steeds bleef er een waas van mysterie hangen. Dit wordt
natuurlijk nog in de hand gewerkt door de karikaturen die steevast in de media
opgevoerd worden, met als meest recente dieptepunt "Mathias" in "Wittekerke".
Ook vandaag zal het voor jullie zonder
twijfel een uitdaging worden om doorheen de bomen het bos te zien. Elke spreker
legt immers andere accenten. Daarom willen wij alvast trachten om zo duidelijk
en concreet mogelijk te zeggen over wie wij het hebben.
Wij hebben het over de kinderen, die op 1
september reeds voor een zeer groot deel beheersen wat zij verondersteld worden
te "leren" tijdens het komende schooljaar (of in sommige gevallen tijdens de
komende schooljaren).
Deze kinderen kunnen op relatief eenvoudige
wijze ontdekt worden door het afnemen van genormeerde testen, bestemd
voor hogere leerjaren. Wanneer een kind bijvoorbeeld op een
genormeerde test LVS Wiskunde, bestemd voor kinderen die reeds 1 jaar verder
zitten in hun schoolloopbaan, nog steeds een C-score of hoger haalt (d.w.z.
niet uit de boot zou vallen indien het een jaar hoger moest zitten), dan kunnen
we gerust stellen dat het een leervoorsprong van minstens een jaar heeft op het
vlak van wiskunde. Zo kan men ook een test Begrijpend Lezen afnemen en op dat
vlak de voorsprong bepalen.
Vijftien percent kinderen in Vlaamse scholen blijken een
leervoorsprong van een jaar op hun leeftijdsgenoten te bezitten op ofwel
Wiskunde, ofwel Begrijpend Lezen, ofwel allebei. Velen van hen hebben een nog
grotere voorsprong. Jullie hoeven ons niet op ons woord te geloven. Het volstaat
om de procedure, tot in de kleinste details beschreven op onze website, te
volgen in een school naar keuze. Wij namen de proef op de som bij ongeveer 1000
leerlingen in 4 scholen. Ongeveer 150 bleken minstens een dergelijke voorsprong
te hebben.
Ik zou nu graag even wat breder kijken naar
de betekenis van begrippen als onderwijs, kwaliteit, gelijke
kansen en leerproblemen. Wat betekenen deze
begrippen voor de 15% Vlaamse kinderen waarover wij het hebben?
Van Dale
Het Van Dale Groot
Woordenboek van de Nederlandse taal geeft de volgende definitie van onderwijs
"het systematisch georganiseerd overbrengen van elementaire
en uitgebreide kennis en kunde"
|
Van Dale stelt dus dat men niet van "onderwijs" kan spreken
indien er geen "overdracht van kennis en kunde" is.
De vraag is: "Hoe kunnen we ervoor zorgen dat dit ook
voor de 15% kinderen, waarover wij het hebben, gebeurt?" Een
leervoorsprong wordt vandaag niet systematisch opgespoord. Nochtans is
de kans op onderwijs, op overdracht van kennis en kunde, zeer klein bij
een kind, dat op 1 september al voor een groot deel beheerst wat het pas tegen
30 juni van het volgende jaar zou moeten 'leren'.
En intussen wacht 15% van de Vlaamse kinderen op "onderwijs".
Leerproblemen
Bij leerproblemen is bijna altijd sprake van
een (te) grote kloof tussen het niveau van het kind en het niveau van het
aangeboden curriculum. Als een kind bijvoorbeeld een te grote achterstand
oploopt, komen de onderwijskansen, de kans op overdracht van kennis, in het
gedrang. Het kind kan geen kennis verwerven, omdat het de vaardigheden, nodig
om de aangeboden leerstof te verwerken, nog niet voldoende beheerst.
In dit geval moet er remediëring volgen om het
kind weer aansluiting te laten vinden bij de leerstof.
De Vlaamse wetgevers achtten dit zo
belangrijk, dat ze hierover het volgende schreven in het Decreet Basisonderwijs
(Artikel 8):
Het
gewoon basisonderwijs wordt zodanig georganiseerd dat in de school een
opvoedings- en leeromgeving gecreëerd wordt waarin de leerlingen een ononderbroken
leerproces kunnen doormaken. Die omgeving wordt aangepast aan de
voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
|
Indien nodig moet men dus volgens de wetgever de
omgeving aanpassen om een onderbreking in het leerproces te voorkomen.
Als we echter de kinderen met een grote leervoorsprong op
hun leeftijdsgenoten bekijken, dan zijn er in Vlaanderen op dit ogenblik geen
10 scholen waarin men dit voor hen in praktijk brengt.
Op geregelde tijdstippen organiseren wij cursussen voor leerkrachten,
CLB medewerkers en directeurs van basisscholen. Het doel is om hen in staat te
stellen om zelf een beleid uit te stippelen rond kinderen met een
leervoorsprong en om die kinderen zelf systematisch en op een gefundeerde wijze
op te sporen. Wij geven na de eerste dag steeds een oefening mee: probeer eens
in je eigen school m.b.v. de methodes die je hier vandaag leerde, de
leervoorsprong van je leerlingen te meten. De reacties spreken boekdelen.
"Nooit gedacht dat het zo erg was". "Nooit gedacht dat het er zo veel waren." Of,
met een lichte paniek in de stem, "Een meisje dat reeds een klas oversloeg,
leverde nog steeds topprestaties op een toets, bestemd voor kinderen die nóg
een jaar hoger zitten". Eigenlijk zou elke Vlaamse leerkracht zo'n oefening
moeten doen. De resultaten openen werkelijk de ogen.
Artikel 8 van het Decreet Basisonderwijs is
evengoed toepasbaar op deze bedreiging voor het ononderbroken leerproces. In
het verleden is hieraan echter geen of nauwelijks aandacht geschonken: niet
door de overheid, niet door de lerarenopleiding en niet door de scholen.
En de kinderen, zij wachten…
Kwaliteit in het onderwijs
Op 24 maart jongstleden hield minister
Vandenbroucke in Koekelare een toespraak t.g.v. 50 jaar gemeenschapsonderwijs.
Daarin legde hij uit dat de definitie van kwaliteit in het onderwijs die
in het pedagogisch project van het Gemeenschapsonderwijs staat, volledig
overeenkomt met de zijne. Het allereerste punt van deze definitie luidt volgens
de minister
"de hoogst mogelijke leerwinst voor iedere
leerling".
|
De minister voegde hieraan toe:
Want gelijke kansen op
middelmatig onderwijs zijn geen echte gelijke kansen. Elke leerling heeft recht
op uitstekend onderwijs, op een sterke leeromgeving die hem of haar kansen
biedt op een maximale ontplooiing van zijn of haar talenten.
|
Wij zijn het hiermee volmondig eens. Alleen wordt dit
momenteel niet in praktijk gebracht voor 15% van de leerlingen. Zij zitten te wachten
op kwaliteitsonderwijs.
De problemen van begaafde kinderen
Op 18 oktober vond in de Plenaire Vergadering een
actualiteitsdebat over hoogbegaafde kinderen in het onderwijs plaats.
Verschillende volksvertegenwoordigers reageerden zeer alert op eerdere
uitlatingen van minister Vandenbroucke door te stellen dat preventie toch wel
een essentieel onderdeel van zorg is en ze hadden het over "het voorkomen van
problemen in de toekomst". Hiermee schenen ze te verwijzen naar het soort
problemen dat nu en dan in de media vermeld wordt: depressiviteit,
agressiviteit, slechte werkhouding (niet 'leren leren').
Voor EduRatio zijn deze problemen echter secundaire
problemen, die bovendien slechts bij sommige begaafde kinderen optreden, nadat
men het primaire probleem gedurende kortere of langere tijd verwaarloosd heeft.
Het primaire probleem is er voor alle
kinderen met een grote leervoorsprong: het komt aan het licht wanneer die
voorsprong gemeten wordt!
Het primaire probleem is de brutale onderbreking van het
leerproces bij uitzonderlijk geavanceerde leerlingen.
Dit primaire probleem heeft zware gevolgen op
drie vlakken, waarop we op onze website dieper ingaan.
In het kort:
- Kinderen worden geboren met de drang om te
leren. Zij hebben het recht om iets bij te leren op school, elke
dag.
- Jullie kwamen hier naartoe om iets bij te
leren. Als dat niet het geval is, dan gaan jullie naar huis met een gevoel
van teleurstelling. Als dat zich herhaalt, dan beslissen de meesten om
niet meer naar dergelijke bijeenkomsten te gaan. Kinderen hebben deze
keuze op school niet: ze moeten gaan, ongeacht het gevoel dat ze
hun tijd zitten te verspillen.
- Een gevoel van eigenwaarde
ontwikkelen mensen door iets succesvol te volbrengen waarvan ze
verwachtten dat het moeilijk zou zijn. Dit leerproces wordt
aan veel begaafde kinderen niet toegestaan.
Een op 7 kinderen zit in onze Vlaamse scholen
tevergeefs te wachten tot dit ook voor hem of haar in praktijk wordt
gebracht! Wachten is niet hetzelfde als leren. En leren is waar onderwijs
zou moeten rond draaien!
Nota Leerzorg
Ik ga twee stukjes voorlezen uit de laatste
versie (30 maart 2007) van de Conceptnota Leerzorg.
In de "indicatiestelling" van
leerzorgniveau I (waarin de hoogbegaafde kinderen volgens de minister zitten)
lezen we in sectie 3.1 het volgende:
Het
onderwijs is zodanig georganiseerd dat een opvoedings- en leeromgeving aanwezig
is waarin leerlingen
in principe een ononderbroken leerproces kunnen doormaken. […]
Het
leer- en ontwikkelingsproces van de leerlingen wordt nauwkeurig opgevolgd met
een leerlingvolgsysteem.
Wanneer
problemen bij het leren ontstaan, verwerft het schoolteam inzicht in de
problemen. Het
schoolteam onderzoekt en beschrijft het probleem van afstemming tussen de noden
van de leerling en het gangbare aanbod in de klas.
|
Zoals ik daarnet uitlegde, kunnen we gerust
stellen dat een leervoorsprong van een jaar een "probleem bij het leren" is
(want het kind leert nauwelijks wat). In de huidige gang van zaken wordt dit
probleem echter niet ontdekt, omdat het "nauwkeurig opvolgen met een LVS"
waartoe de Conceptnota aanspoort, in geen 10 Vlaamse scholen gebeurt met het
oog op het opsporen van een leervoorsprong! Nochtans wordt preventie (terecht)
zeer belangrijk geacht in de Conceptnota. Zou hierover wat meer
duidelijkheid kunnen geschapen worden?
In de definitie van Cluster I lezen we dan
"Hoogbegaafde
leerlingen situeren we ook binnen deze cluster. Hoogbegaafdheid zal niet per
definitie leiden tot een probleemaanpak maar het moet wel een aandachtspunt
zijn voor de school."
|
Wij vinden dat deze passage zéér inconsistent is
- met het belang dat men elders in dezelfde nota hecht aan
het ononderbroken leerproces,
- met het streven naar gelijke onderwijskansen en
- met de definitie van kwaliteit die de minister hanteert.
"Hoogbegaafdheid
zal niet per definitie leiden tot een probleemaanpak" zegt de
Conceptnota.
Betekent dit dat de minister het over andere hoogbegaafden
heeft dan wij? Een leervoorsprong van een jaar op een of meerdere vlakken is
immers een zwaar probleem voor alle kinderen met een grote
leervoorsprong. Een probleem, dat volgens bovenstaande indicatiestelling door
het schoolteam zou moeten opgelost worden. Volgens die indicatiestelling zou
dat moeten leiden tot een probleemaanpak want de kloof tussen de noden
van de leerling en het gangbare aanbod in de klas is immers reusachtig!
Of betekent dit
dat de minister toch vindt dat er op andere (secundaire)
problemen moet gewacht worden? En dat een ononderbroken leerproces alleen
belangrijk is bij leerachterstand, maar niet bij leervoorsprong?
Eerder stelde de minister dat hij de hoogbegaafden "puur
technisch" niet kon definiëren. Is het dan wel zinvol om over hen te praten?
Indien de Conceptnota niet in het ijle wil praten, lijkt het
ons dan ook belangrijk om aan te geven wie nu eigenlijk de hoogbegaafde
kinderen zijn, waarover de Conceptnota het heeft. Volgens onze definitie hebben
alle hoogbegaafden (althans op school) een probleem. Volgens de
Conceptnota duidelijk niet.
Een mogelijke oplossing is om het, naast hoogbegaafde kinderen, te hebben over
"kinderen met een grote leervoorsprong op een of meerdere domeinen", liefst met
kwalificatie van het woord "groot" en met indicatie van de "domeinen" in
kwestie. Wat betreft die domeinen is er een eenvoudige vuistregel mogelijk. Als
een school een achterstand op bepaalde domeinen remedieert, dan acht die school
dit duidelijk een belangrijk leerdomein. Dan lijkt het logisch dat er ook bij
een leervoorsprong aan de betreffende leerling de mogelijkheid geboden wordt om
een ononderbroken leerproces door te maken. Als een school een achterstand niet
remedieert op een bepaald domein, lijkt het ons moeilijk te verantwoorden om
aanpassingen door te voeren wanneer op datzelfde domein een voorsprong ontdekt
wordt.
Door het indelen van de hoogbegaafde kinderen in Leerzorgniveau
I, valt de mogelijkheid weg om deze kinderen op bepaalde tijdstippen apart
te nemen (al dan niet in groep).
Vooral voor het inrichten van
kangoeroeklassen heerst er nog steeds grote onduidelijkheid over het gebruik
van lestijden zorg. Leerzorgniveau I betekent binnen de klas. Het is
duidelijk dat op die manier de ontluikende initiatieven, bv. rond
kangoeroeklassen, de wind uit de zeilen genomen wordt. En dit net op het moment
dat de lestijden zorg in het basisonderwijs fors verhoogd werden in CAO-VIII!
Honderden schooldirecteurs vroegen doorheen onze handtekeningenacties om extra
lestijden zorg, specifiek om hoogbegaafde kinderen te begeleiden. Nu deze
lestijden er in 2006 eindelijk kwamen, verbiedt de Conceptnota om ze aan te
wenden om deze kinderen met een grote voorsprong
op hun klasgenoten buiten de klas te begeleiden.
Kortom, deze Conceptnota (en het op stapel staande Decreet
Leerzorg) is een goede kans om eindelijk op wetgevend vlak eens een kader te
schetsen waarbinnen kinderen met een leervoorsprong ook een plaats krijgen. Een
plaats, waarvoor in dit Vlaamse Parlement al 34 jaar lang gepleit wordt. Een
plaats, waarop begaafde kinderen al die tijd zitten te wachten.
Wat kan de overheid in het algemeen doen?
Op onze website geven we enkele zeer concrete
ideeën over wat de Vlaamse overheid zou kunnen doen om de kinderen met een
leervoorsprong te helpen. Ik pik er in dit korte tijdsbestek enkele uit.
Er is nood aan lestijden zorg specifiek voor begaafde kinderen
Wat betreft de begeleiding van begaafde kinderen
in het Vlaamse onderwijs zijn er om drie verschillende redenen lestijden zorg
nodig:
- Op het niveau van de school
De diagnose voor de meeste zorgnoden (bv. ADHD, dyscalculie, NLD, autisme,
...) gebeurt buiten de school, door externe specialisten. Meestal gebeurt
die diagnose nadat er 'problemen' werden vastgesteld, nadat de school
tevergeefs trachtte te helpen en vaak nadat er samen met het CLB en de
ouders een of meerdere malen overleg werd gepleegd.
Net zoals bij een leerachterstand, kan het vaststellen van een
academische voorsprong daarentegen nergens beter dan binnen de
schoolmuren geschieden, door mensen die de kinderen al jaren volgen, met in
de school beschikbare instrumenten waarmee de leerkrachten vertrouwd zijn,
vooraleer er zich eender welk 'probleem' manifesteert.
Dit vraagt per school in totaal ongeveer 30 lestijden per jaar
- Op het niveau van de leerkracht biedt de
zorgbegeleider ondersteuning. Niet enkel om de leerkracht bij te scholen
i.v.m. de "technieken" (compacteren van leerstof, vervanging van
overbodige herhaling door geschikt differentiatiemateriaal, ...) maar ook
om te helpen bij de "pretoetsen" (dit zijn toetsen, die voorzien
zijn op het einde van een leerstofblok, maar die men afneemt vooraleer men
een nieuw leerstofblok aansnijdt, om na te gaan welke leerlingen geen nood
meer hebben aan de leerstof uit dat blok). In praktijk blijkt dit zo'n twintig
lestijden per jaar in beslag te nemen (wiskundemethode met 15
'blokken', waarbij men telkens twee blokken ineens 'pretoetst', bij de
leerlingen van een graad).
- Op het niveau van de leerling om de leerling
individuele hulp te kunnen bieden bij het verwerven van vaardigheden, die
hij in de 'gewone' klas moeilijk kan verwerven. In de zgn.
"kangoeroeklas" kunnen de kinderen op een gefundeerde manier
leren om inspanningen te leveren, om projecten uit te werken, ... Hiervoor
zijn in een school elke week minimaal negen lestijden nodig (drie
lestijden per graad, het ganse jaar).
Wij hopen dat het Parlement zich beraadt over de beste manier
om deze lestijden toe te kennen aan scholen. Moeten deze lestijden gekleurd
zijn of niet? Hoe kan de overheid scholen stimuleren om deze zaken
daadwerkelijk te doen? In theorie legt de wet dit op aan de scholen,
maar het is overduidelijk dat de vraag naar zorg in het verleden
reeds ruimschoots de draagkracht van de scholen overschreed, zodat er gekozen
werd voor andere prioriteiten. Aan het einde van mijn uiteenzetting geef
ik een mogelijke piste.
Eerst wil ik het nog even hebben over het differentiatiemateriaal
Omdat de overheid van onze noorderburen al jarenlang
stimulerende maatregelen (subsidies) neemt om hoogbegaafde kinderen te
ondersteunen, komt al het materiaal uit Nederland, waar er een hele
reeks uitgevers zijn die dergelijk materiaal ontwikkelen. In Vlaanderen
ontwikkelt niet een enkele firma materiaal voor hoogbegaafde kinderen,
niet voor de screening en niet voor differentiatie! Hierdoor is het niet altijd
makkelijk om het materiaal in te zetten: woordenschat en taalgebruik zijn soms
beduidend anders en het materiaal sluit niet steeds naadloos aan bij de in
Vlaanderen gebruikte methodes. Een cryptogram als "TV-reclame boven het
luchtruim" doet bij niet veel Vlaamse kinderen een belletje rinkelen, terwijl
hun Nederlandse lotgenoten snel beseffen dat het om de STER gaat.
De Vlaamse overheid zou:
- ofwel d.m.v. subsidies, bedrijven kunnen aanmoedigen om dergelijk materiaal te ontwikkelen
-
ofwel centraal het materiaal (laten) ontwikkelen
Tot slot wil ik het even hebben over het overslaan van
klassen in combinatie met een voorstel van financiering
Weinig 'schoolse' ingrepen zijn zó diep en zó langdurig
onderzocht als de "techniek" van het overslaan van een klas en andere
vormen van versnelling. Van weinig ingrepen is zó overtuigend vastgesteld dat
de resultaten gemiddeld zeer positief zijn indien de beslissing op een
objectieve, gefundeerde manier werd genomen. En toch staan zeer veel
leerkrachten en ouders erg huiverachtig t.o.v. deze ingreep. Er is dringend
nood aan een gefundeerde informatiecampagne rond dit onderwerp. De
reusachtige kloof tussen de -zeer stevig wetenschappelijk onderbouwde- theorie
en de dagdagelijkse -op emoties en anekdotes gebaseerde- praktijk moet gedicht
worden.
Dit is overigens ook om zuiver financiële redenen interessant voor de overheid.
Een leerling, die een jaar overslaat in de basisschool,
betekent een besparing van ongeveer 4000EUR per overgeslagen jaar op de
begroting van het departement Onderwijs. Op dit ogenblik slaan in Vlaanderen
jaarlijks ongeveer 700 leerlingen een jaar over, dat is dus bijna 3 miljoen
euro besparing, elk jaar opnieuw. Deze versnellingen komen natuurlijk zeer ten goede
aan de versnelde kinderen, zoals uit bovengenoemd wetenschappelijk onderzoek
blijkt. Maar begaafde kinderen hebben ook andere noden, meer bepaald op
het vlak van differentiatie en groeperen (samenzetten van
begaafde kinderen, bv. in een "kangoeroeklas" of voltijds in aparte
klassen). Deze twee andere noden zouden minstens gedeeltelijk kunnen gelenigd
worden met de som, die men uitspaart door aan hun derde nood (versneld doorheen
de leerstof gaan) tegemoet te komen.
Het Parlement zou zich misschien eens kunnen beraden over dit voorstel,
bestaande uit twee luiken, waarvan het eerste voor de inkomsten zorgt waarmee
het tweede luik gefinancierd wordt.
- in eerste instantie zou men het aantal versnellingen kunnen verhogen,
o.m. door een gerichte informatiecampagne. Een versnelling moet gebaseerd
zijn op objectief meetbare factoren, zoals zeer grote schoolse voorsprong
op meerdere vakken, niet op een geboortemaand of omdat men nog een extra
kind nodig heeft om een klas te kunnen splitsen! Wij menen dat het heel
makkelijk haalbaar is om het aantal versnelde kinderen (momenteel 1%) in
Vlaanderen opnieuw op het niveau van de jaren '60 van de vorige eeuw te
brengen (3%). Resultaat: 9 miljoen euro per jaar!
- in tweede instantie zou men het uitgespaarde bedrag in jaarlijkse
schijven (bv. vijf opeenvolgende jaren) kunnen laten terug vloeien naar de
school waar het kind op dat ogenblik ingeschreven is. Op deze manier
zouden scholen, die zich in hun pedagogisch project willen inzetten voor
begaafde leerlingen, onrechtstreeks 'beloond' worden en middelen
krijgen om dit project in praktijk te brengen. We hopen natuurlijk dat de
begaafde kinderen even 'at random' verspreid blijven in de scholen als ze
dat zijn onder de bevolking. Maar de huidige praktijk wijst uit dat
bepaalde scholen een reputatie-effect opbouwen en hierdoor meer
begaafde kinderen "aantrekken". Op deze manier zouden deze
scholen onrechtstreeks vergoed worden voor hun inspanningen op dit vlak.
Zo, dat was het wat mij betreft.
Ik dank u voor uw aandacht.
|
|