Terug naar beginpagina
Kinderen iets leren wat ze nog niet weten
maar waar ze wel aan toe zijn
Deel op Facebook Tweet Printervriendelijke versie    @Contact

De rode draad in het Vlaamse onderwijsbeleid: de "kloof"

Sinds zijn aanstelling als minister van Onderwijs heeft Frank Vandenbroucke de nadruk gelegd op wat hij "De kloof tussen de prestaties van onze beste en zwakkere leerlingen" noemt. In mei 2006 liet hij hierover nog optekenen "Het succes van de enen mag niet gebeuren dankzij het mislukken van de anderen!" In juni 2006 maakten wij duidelijk dat zijn hele betoog rond de "kloof" volgens een brochure op de website van zijn eigen departement Onderwijs geen enkele ondersteuning vond in de resultaten van het PISA-2003 onderzoek, waarnaar de minister steeds refereert. Wel integendeel!!! Uit datzelfde PISA-2003 onderzoek bleek namelijk vaak compleet het tegenovergestelde: dat Vlaanderen fier mag zijn op zijn onderwijs, dat aan de wereldtop staat voor de begeleiding van alle leerlingen: zwak of sterk, rijk of arm, thuis Nederlands sprekend of niet!
Het rapport legde uit dat het gevaarlijk is om de nadruk te leggen op de "kloof" tussen zwakke en sterke presteerders.

Dit was het eerste wetenschappelijk rapport waaraan de minister een eigen interpretatie gaf. Maar niet het laatste.

Minister Vandenbroucke interpreteert wetenschappelijk onderzoek

  • 2004: Minister Vandenbroucke schrijft in zijn beleidsnota 2004-2009 ("Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen"):
    Dit streven naar gelijke uitkomsten vormt trouwens de rode draad doorheen de vier speerpuntacties die we hierboven hebben besproken.
  • 2006: minister Vandenbroucke negeert een deel van een rapport dat waarschuwt dat de "kloof" in Finland verkleinde doordat de prestaties van de sterke leerlingen daalden. En dit terwijl ook in Vlaanderen de start van zo'n daling opgemeten werd (onderzoek: TIMSS 2003).
  • november 2007: publicatie van het PIRLS 2006 rapport: de onderzoekers stellen dat meer aandacht nodig is voor sterke leerlingen. Voorlopig geen reactie van de minister.
  • december 2007: minister Vandenbroucke banaliseert een deel van een rapport dat een significante daling vaststelt bij de 25% sterkste presteerders (onderzoek: PISA 2006).
  • 2007: in zijn Beleidsbrief Onderwijs 2007-2008 stelt de minister dat onze scholen aan "competentieontwikkeling" moeten doen om onze sterkste leerlingen gepast op te vangen. Van een overheidsbeleid of ondersteuning is nergens sprake.
Reeds vier jaar lang negeert de minister van Onderwijs systematisch één groep kinderen in de universitaire rapporten die op de website van zijn departement gepubliceerd werden.
De rode draad in de rapporten is de zeer goede kwaliteit van ons onderwijs, ook voor de zwakste leerlingen, maar met een systematische daling in de prestaties van de sterkste leerlingen.
De rode draad in het beleid van minister Vandenbroucke is een gevecht tegen de "kloof". Deze universitaire rapporten stellen nochtans dat het verkeerd is om de nadruk te leggen op de "kloof". De signalen betreffende het falende (lees: ontbrekende) beleid rond sterke leerlingen worden intussen steeds krachtiger.

Finland is het voorbeeld?

In 2006 stelde de minister Finland voor als het te volgen voorbeeld. Het verontrustte hem niet dat op de website van zijn departement in het rapport van de Vakgroep voor Onderwijskunde (Universiteit Gent) te lezen stond
Finland is er dan weer in geslaagd de spreiding nog te verkleinen. De reden hiervoor is echter vooral het significant dalen van de prestaties van de topleerlingen.

Uit het TIMSS 2003 onderzoek bleek Vlaanderen wereldkampioen te zijn in het naar beneden halen van de toppresteerders. Wij schreven daarover toen
Als deze trend zich doorzet in TIMSS 2007, dan zal de minister zeker kunnen spreken over een groot succes m.b.t. het "dichten van de kloof"... Moeten wij dit met lede ogen aanzien?


Wij vinden het dan ook jammer dat Vlaanderen besliste om niet deel te nemen aan TIMSS 2007. Minister Vandenbroucke vindt peilingen zeer belangrijk voor scholen. Peilingen zijn echter ook belangrijk voor het overheidsbeleid.

PIRLS 2006: kleine kloof, zwakke prestaties van de sterkste leerlingen

In mei 2006 namen 137 (willekeurig geselecteerde) Vlaamse scholen deel aan het PIRLS 2006 onderzoek, dat in verschillende landen peilt naar de vaardigheden op het vlak van begrijpend lezen. In het rapport van de resultaten lezen we onder andere:
  • De verschillen in leesvaardigheid tussen leerlingen zijn in Vlaanderen, in vergelijking met andere landen, klein. Ze zijn nergens kleiner, behalve in Nederland. Dit houdt meteen in dat we niet echt een grote kopgroep hebben, en ook geen grote staartgroep. We mogen ervan uitgaan dat ons onderwijs een bijdrage levert tot die relatief gelijke prestaties. Wellicht worden enerzijds de sterke leerlingen enigszins afgeremd, maar anderzijds wordt de leesvaardigheid van de minder sterke leerlingen sterk bevorderd.
  • Vooral de middelmatige prestatie van onze toppresteerders valt op. Inzake het niveau van die topgroep van 5% is Vlaanderen slechts achtste op 14 West-Europese landen en slechts 22ste op 45 deelnemende landen en regio's in de gehele wereld
  • Een meer fundamentele verklaring kan zijn dat onze Vlaamse scholen de sterke leerlingen nogal weinig stimuleren. De topgroep onder onze leerlingen doet het zoals gezegd inderdaad niet goed in vergelijking met die van andere landen (zowel West-Europees als mondiaal)
  • Samenvattend kunnen we op basis van het nieuwe internationale onderzoek naar de leesvaardigheid stellen: felicitaties voor het Vlaams lager onderwijs wat betreft het algemene prestatiepeil, de relatief grote sociale gelijkheid en het hoge prestatiepeil van de zwakker presterende leerlingen, maar opgelet voor de extra behoeften van de allochtonen en van de sterker presterende leerlingen.
Minister Vandenbroucke reageerde tot op heden nog niet op dit rapport, dat nochtans redelijk klare taal hanteert.

PISA 2006 bevestigt de neergang van de prestaties van de sterke leerlingen

De onderzoeksresultaten

Op de website van het departement Onderwijs staat het rapport "Wetenschappelijke vaardigheden voor de toekomst - De eerste resultaten van PISA 2006". van de Vakgroep voor Onderwijskunde van de Universiteit Gent.

Hierin lezen we dat de vrees die wij uitdrukten in juni 2006 jammer genoeg bevestigd werd door de resultaten van PISA2006:
  • In vergelijking met PISA2003, toen wiskundige geletterdheid het hoofddomein was van de PISA-bevraging, daalt in Vlaanderen de prestatie op percentiel 95 significant. In 2003 bedroeg de gemiddelde score 707 punten, nu slechts 688. Door deze daling verkleinde ook de Vlaamse spreiding bij wiskundige geletterdheid. Het verschil van 322 punten is nog steeds groter dan het verschil in een gemiddeld OESO-land (299 punten), maar aanzienlijk kleiner dan bijvoorbeeld in de Franse Gemeenschap waar de sterke leerlingen 353 punten hoger presteren dan de zwakke. (p. 34)
  • De scores op percentielen 75, 90 en 95 dalen significant in vergelijking met PISA2003, terwijl de scores op de laagste percentielen (percentiel 5 en 10) niet significant veranderen. Anders geformuleerd, de beter presterende leerlingen scoorden in PISA2006 gemiddeld minder goed dan in PISA2003 terwijl de gemiddelde prestaties van de minder presterende leerlingen nagenoeg niet veranderden. Het is deze daling in de score van de Vlaamse hoogpresteerders die tevens de kleinere spreiding in de resultaten van wiskundige geletterdheid veroorzaakt (p. 57)

De politieke vertaling van minister Vandenbroucke

Op de Persconferentie PISA 2006 van 4 december 2007 geeft de minister zijn interpretatie aan wat de wetenschappers een significante daling noemden:
  • De score van Vlaanderen in 2006 voor wiskunde ligt 10 punten lager dan in 2003. Dit is een miniem verschil, maar zou een betekenisvol gegeven kunnen zijn. In de rangorde van landen bekleedt Vlaanderen zo niet meer de hoogste plaats. Hoewel erg klein en mogelijk aan toeval te wijten, is het de moeite waard om dit in meer detail te bestuderen en op te volgen.
  • De verschillen in prestaties zijn door de lichte daling van de toppresteerders wat afgenomen, omdat de prestaties van de zwakke leerlingen niet zijn verbeterd.


De daling die in een wetenschappelijk rapport significant genoemd wordt, is dus volgens de minister "mogelijk aan toeval te wijten"!
Besluit de minister nu om alle zeilen bij te zetten en een beleid uit te stippelen om deze significante daling om te keren? Neen, integendeel, dit alles sterkt de minister in zijn overtuiging dat het beleid op het goede spoor zit!

Meer zelfs, opnieuw ziet hij Finland als lichtend voorbeeld, stelt het verkleinen van de "kloof" als prioriteit en zwijgt zoals steeds over de problemen bij de sterke leerlingen:
Bij andere landen, zoals Finland, zien we dat er een daling van de prestatieverschillen werd gerealiseerd, door de toppresteerders op peil te houden en een substantiële winst te boeken bij de zwakke leerlingen. Dit sterkt mij in de overtuiging dat het mogelijk moet zijn de lat voor de zwakke studenten inderdaad voldoende hoog te leggen.


Hetzelfde rapport heeft het over de zwakke motivatie van de leerlingen voor wetenschappen en wiskunde. In een interview met de VRT legt de minister uit dat de scholen het tij moeten keren. Om de leerlingen meer te motiveren, moeten de scholen er volgens de minister voor zorgen dat deze vakken ("reeds in de basisschool") leuker worden. Dat 15 percent van de Vlaamse kinderen een groot deel van de tijd zitten te wachten heeft volgens de minister blijkbaar geen enkele invloed op de motivatie? Wij menen dat de leerlingen voor wie deze stimulans bij uitstek bedoeld is, zich bij het huidige lesaanbod vervelen omdat ze dit niveau al gepasseerd zijn. Om hen te stimuleren wetenschappen te gaan studeren zullen ze uitgedaagd moeten worden met pittiger leerstof. De leerstof "leuker" maken zal daar weinig aan veranderen.

Beleidsbrief Onderwijs en Vorming 2007-2008

In de beleidsbrief van minister Vandenbroucke lezen we deze paragraaf, letterlijk overgenomen uit zijn Conceptnota Leerzorg:
Specifiek voor hoogbegaafdheid gaan we niet per definitie uit van een probleemaanpak maar de thematiek moet wel een aandachtspunt zijn voor de school. Er moet geïnvesteerd worden in competentieontwikkeling op dit gebied om op een goede manier om te gaan met de noden van deze leerlingen.


De Conceptnota Leerzorg van haar kant maakt duidelijk dat de minister -terecht- zeer veel belang hecht aan preventie en aan een ononderbroken leerproces voor alle leerlingen:
"Het onderwijs is zodanig georganiseerd dat een opvoedings- en leeromgeving aanwezig is waarin leerlingen in principe een ononderbroken leerproces kunnen doormaken. […]

Het leer- en ontwikkelingsproces van de leerlingen wordt nauwkeurig opgevolgd met een leerlingvolgsysteem.

Wanneer problemen bij het leren ontstaan, verwerft het schoolteam inzicht in de problemen. Het schoolteam onderzoekt en beschrijft het probleem van afstemming tussen de noden van de leerling en het gangbare aanbod in de klas."


Het is dan ook een raadsel waarom hij zo expliciet een uitzondering blijft maken voor onze sterkste leerlingen. Voor hen moet er blijkbaar -in tegenstelling tot alle anderen- gewacht worden op problemen! En dat terwijl al dat wetenschappelijk onderzoek aantoont dat het niveau van onze sterkste leerlingen significant daalt.

Hij stelt dat de scholen aandacht moeten hebben voor de thematiek en aan competentieontwikkeling moeten doen. Van een overheidsbeleid terzake of van ondersteuning is echter nergens sprake. Nochtans dringen volksvertegenwoordigers van alle Vlaamse partijen hierop aan. De scholen zijn al jaren vragende partij, getuige daarvan zijn onze handtekeningenacties van 2005 en 2006.

Gebruikt jouw school al het stappenplan voor leerlingen met een leervoorsprong?

  ©eduratio.be - Opmerkingen en vragen zijn welkom op info@eduratio.be (of schrijf daar in op onze nieuwsbrief)
Overzicht van de volledige website