Kinderen iets leren wat ze nog niet weten maar waar ze wel aan toe zijn
| ||||||||||||||||
Intelligentietheorieën voorspellen (en creëren) verschillen in schoolse prestatiesBij de overgang van de lagere school naar het secundair onderwijs duiken de eerste motivatieproblemen op. In de lagere school beperken de leerkrachten faalervaringen tot het strikte minimum. De kwetsbare kinderen (dezen die de entiteitstheorie hanteren) worden nauwelijks met hun grootste vijand geconfronteerd en worden dus niet gehinderd in hun ontwikkeling. Zolang er geen faalervaring is, zien we geen verschil tussen de groep die hulpeloze reacties vertoont en deze die doorzettende reacties vertoont.Maar bij de overgang naar het secundair onderwijs verandert deze situatie dramatisch. Voor veel leerlingen wordt de werklast een stuk hoger, de quotering strenger en belangrijker en het lesgeven wordt een stuk minder persoonlijk. Dit is precies het ogenblik waarop we zouden verwachten dat er een plotse val is in de prestaties van de kwetsbare groep in vergelijking met de doorzettende groep. Voor de aanhangers van de entiteitstheorie zou deze situatie een reëel gevaar moeten opleveren: zij voelen dit aan alsof hun intelligentie op een heleboel manieren gemeten wordt. De aanhangers van de groeitheorie echter zouden de nieuwe obstakels moeten zien als manieren om nieuwe zaken te leren. Zij zien dus eerder 'uitdagingen' dan 'obstakels'. Dweck besloot in 1990 om deze aannames te controleren bij leerlingen op het moment dat ze in het eerste jaar van het secundair onderwijs binnenkwamen. Direct bij de aanvang van het schooljaar stelden ze vast welke intelligentietheorie elke leerling aanhing en welk vertrouwen hij/zij had in zijn/haar eigen intelligentie. Dit laatste door te kiezen tussen twee mogelijkheden, bijvoorbeeld:
De voorspellingen kwamen uit. In de eerste plaats in de rapportcijfers. In de groep met de entiteitstheorie bleven de zwakke leerlingen zwak, maar de sterksten vertoonden een duidelijke val in prestaties. Tot grote verrassing van de onderzoekers waren er bij de dalers heel veel leerlingen die een hoog vertrouwen hadden in hun eigen intelligentie! Dit terwijl zowel in de psychologie als in de maatschappij een hoog zelfvertrouwen beschouwd wordt als zeer belangrijk en als krachtverschaffer! Uit dit onderzoek blijkt echter dat dit niet het geval is voor de aanhangers van de entiteitstheorie. Dweck vermoedt dat dit komt omdat de sterkste leerlingen de hele lagere school zonder veel moeite hun intelligentie opnieuw en opnieuw konden bewijzen. Indien zij dan nog geloofden in een onveranderlijke intelligentie, werden zij het ergst getroffen door de hogere eisen die gesteld werden op school. De groep van de aanhangers van de groeitheorie vertoonden een duidelijk contrast hiermee. Zij die goed presteerden in het zesde leerjaar deden dit nog steeds. Maar veel van de zwakkere presteerders in het zesde leerjaar deden het nu ineens veel beter en kwamen vaak in de regionen van de sterke presteerders. En ook hier was er weer een verrassing: het waren de kinderen met het minst vertrouwen in hun eigen intelligentie, die het meest vooruitgang boekten. Deze leerlingen geloofden niet dat hun intelligentie erg hoog was, maar ze geloofden wel dat deze eigenschap kon verhoogd worden. En ze probeerden dat blijkbaar daadwerkelijk. Kortom, de intelligentietheorie heeft een veel grotere invloed op het eigen kunnen dan het vertrouwen. Uit de antwoorden op vragen over hoe ze zich zouden voelen wanneer ze slechte punten zouden krijgen (ze konden kiezen uit "Misschien ben ik dan niet slim genoeg", "Misschien studeer ik niet op de juiste wijze", "Ik zou de volgende keer harder moeten werken", …) bleek dat de entiteitstheoretici beduidend vaker zeiden dat ze in zo'n geval aan hun intelligentie zouden twijfelen. Bij vragen naar hun gevoelens over school, bleken de entiteitstheoretici vaker ongerust en angstig. Hoe lang duurde deze neergang van de prestaties? Dweck keek een jaar later opnieuw naar de leerlingen. Gemiddeld kwamen ze de dip enigszins te boven maar hun klaspositie was duidelijk nog steeds een eind onder deze die ze in de lagere school bekleedden. Zoals Dweck het uitdrukt: "Het is hoe dan ook ironisch dat leerlingen die het meest bezorgd zijn om slim over te komen, daardoor zichzelf juist benadelen!!" Hoewel de aanhangers van de entiteitstheorie het heel graag goed zouden gedaan hebben op school, vertoonden ze sterk de neiging om dit met zo weinig mogelijk inspanning te doen. Ze gingen veel vaker akkoord met stellingen als:
Intelligentietheorieën in de universiteitsjarenIn 1998 deed men grootschalig onderzoek aan de Universiteit van Berkely (Californië). Het doel was om te onderzoeken of de intelligentietheorie die een student aanhing een invloed had op zijn doelstellingen, op zijn hulpeloze of doorzettende reacties, op zijn resultaten doorheen de jaren aan de universiteit. Ze gingen ook na of de gebruikte theorie kon voorspellen hoe de eigendunk zou evolueren doorheen de universiteitsjaren.Ook hier werd vastgesteld dat de intelligentietheorie de doelstellingen bepaalde. Groeitheoretici gingen vaker akkoord met stellingen als "De kennis die ik vergaar op school is belangrijker dan de punten die ik krijg". Ook hier zagen ze bij entiteitstheorie-aanhangers dat ze mislukkingen eerder weten aan lage bekwaamheid, dat ze verward en beschaamd waren over hun prestaties, dat ze aangaven om sneller op te geven bij moeilijkheden. Aanhangers van de incrementele theorie van intelligentie daarentegen rapporteerden eerder dat ze meer vastberaden werden en dat ze bij uitdagingen meer doorzetten ("Wanneer ik iets moeilijks moet studeren, dan span ik me harder in"). Weer de hulpeloze tegenover de doorzettende reacties dus! Over het algemeen hadden de aanhangers van de entiteitstheorie het secundair onderwijs verlaten met hogere scores op genormeerde testen. Maar dit vertaalde zich niet in hogere prestaties aan de universiteit. Het verschil in eigendunk tussen de twee groepen werd steeds maar groter doorheen de jaren aan de universiteit. Bovendien stelde men vast dat de gehanteerde theorie al deze tijd vaak dezelfde bleef, met alle gevolgen vandien. Versmallen van een prestatiekloof door het aanleren van de incrementele theorie: verkleinen van het gevaar van stereotypesAan de Universiteit van Stanford (Californië) stelde men vast dat er een grote kloof bestond tussen de resultaten van zwarte en blanke studenten. Men vroeg zich af of er misschien een negatieve invloed uitging van het stereotype beeld dat zwarten inferieur zouden zijn op het vlak van intelligentie, dat ze er "minder" van zouden hebben, met de gekende gevolgen.Om dit na te gaan toonden de onderzoekers bij het begin van het schooljaar aan een bepaalde groep zwarte en blanke eerstejaars een korte film. Daarin leerde men de incrementele intelligentietheorie aan. Dit aan de hand van interviews met wetenschappers, neurologisch onderzoek, het effect van nieuwe zaken leren en inspanning en uitdagingen op de vorming van neuronen in het brein, waardoor mensen slimmer worden, enz… Dit ging gepaard met een lezing die benadrukte dat men intelligentie door inspanning kan doen groeien. Bovendien liet men, om dit alles goed te laten doordringen, de studenten brieven schrijven naar kinderen in lagere scholen om hen te informeren over deze nieuwe inzichten. Bij studenten die de informatie niet ontvangen hadden was na een jaar de kloof nog steeds even groot als voorheen: de scores van de blanken waren beduidend hoger dan deze van de zwarten. Maar bij de groep die de incrementele boodschap ontving, was de kloof beduidend kleiner geworden. De zwarte studenten gingen er dus behoorlijk op vooruit. Bovendien meldden zij dat ze meer van school genoten en zagen ze zichzelf als meer academisch georiënteerd dan de zwarten in de controlegroep.
(De verschillende pagina's over Dwecks onderzoek zijn ook samen beschikbaar als een enkel PDF bestand[3]) | ||||||||||||||||
|
©eduratio.be - Opmerkingen en vragen zijn welkom op info@eduratio.be (of schrijf daar in op onze nieuwsbrief) | |