Een paragraaf uit het Nederlandse tijdschrift over hoogbegaafdheid, Talent[1], in het artikel
Het einde van vrijblijvendheid, geschreven door Eleonoor van Gerven[2] in het nummer van november 2005.
De eerste keuze die speelt is dat helder moet worden op welke doelgroep de school zich gaat richten als men spreekt over hoogbegaafden.
Volgens de letter van de wetenschap hebben we het dan over ongeveer 2,5% van alle leerlingen, leerlingen met een IQ van 130 of hoger.
Voor een school met ongeveer driehonderd leerlingen betekent het dat we het dan over zo'n zeven leerlingen hebben.
Het is echter maar de vraag of het schrijven van een beleidsplan voor zo'n kleine groep door het team leerkrachten wel voldoende rendabel
geacht wordt. Kijken we namelijk naar de behoefte van de groepsleerkracht en de leerlingen zelf, dan zien we dat die groep eigenlijk groter zou
moeten zijn. Uit de verhalen van leerkrachten blijkt dat zo'n 15% van alle leerlingen volgens hen behoefte zou hebben aan een aangepast
onderwijsaanbod. In dat geval spreken we dus niet alleen over de hoogbegaafde leerling, maar ook over de begaafde leerling.
Daarnaast geven leerkrachten aan dat zij graag onderwijsaanpassingen zouden verzorgen voor leerlingen met een bijzonder talent,
bijvoorbeeld voor de leerling die erg goed is in rekenen of juist op gebied van taal en/of zaakvakken zijn groepsgenoten ver vooruit is.
Wat een school kiest is feitelijk dus arbitrair, maar wil een directie de kans van slagen vergroten dan is het zaak dat het door zo veel mogelijk
mensen gedragen wordt. Het zal vanzelfsprekend zijn dat het draagvlak groter wordt naarmate de ideeën meer aansluiten bij de behoeften van het team.
|
|