|
Onderstaande e-mail stuurden we op 3 september 2010 aan alle leden van de Commissie Onderwijs en Vorming van het Vlaams Parlement.
De commissieleden stelden onderstaande vragen op 7 oktober 2010 aan minister Smet. Omdat de antwoorden -voor zover die er kwamen- totaal ontoereikend waren,
stuurden wij opnieuw een mail op 6 januari 2011.
Geacht Lid van de Commissie voor Onderwijs en
Gelijke
Kansen,
Minister van Onderwijs Smet schreef een jaar geleden in zijn
Beleidsnota 2009-2014
(p. 6) "We moeten de sterkere leerlingen en studenten beter doen
presteren." Hij stelde in zijn beleidsnota dat dit een van de
vier
essentiële peilers van een beleid rond gelijke kansen moet
zijn.
Wij stellen ons een jaar later twee vragen en we
hopen dat
de leden van de Commissie Onderwijs deze voldoende relevant achten om er
de
minister over te ondervragen. Samen met duizenden anderen kijken we uit
naar
zijn antwoorden en naar de mening van de Commissie Onderwijs en Gelijke
Kansen.
Wij zullen deze dan ook publiceren op onze website.
1. Wie is sterk?
VRAAG: beschouwt de minister leerlingen die een vol leerjaar hoger aansluiting zouden kunnen vinden bij het curriculum, als sterk?
(Zo neen, welke leerlingen beschouwt hij dan wél als dusdanig?)
Tijdens onze Doortoetsactie 2009 kwamen in 29 scholen op een
totaal
van 4176 leerlingen (in leerjaren 1 t.e.m. 5), 543 leerlingen met een
voorsprong voor wiskunde boven water. Uiteraard kan men dit resultaat
(13%)
niet zomaar extrapoleren, het betreft immers een zelf gerapporteerd
staal.
Maar zelfs als er gemiddeld in Vlaanderen slechts half
zoveel
leerlingen een dergelijke voorsprong zouden blijken te hebben, dan
zouden we
nog steeds spreken over zo'n twintigduizend leerlingen.
Enkel voor
wiskunde, enkel in leerjaren 1 t.e.m. 5.
Ook in de kleuterscholen zitten echter veel kinderen te wachten.
Ook in
andere vakken leren sommige kinderen niets bij. Zo heeft bv. een
leerling met
een grote voorsprong voor Begrijpend Lezen nood aan beduidend andere
teksten,
als we willen dat hij/zij goede leesstrategieën ontwikkelt. Kinderen
die
inspanningloos door de lagere school gaan (en vaak nog geprezen worden
voor hun
moeiteloos behaalde resultaten ook!) lopen grote risico's op een
zware
terugval bij de overgang naar het secundair (zie bv. het onderzoek van
Carol Dweck)
Voor alle duidelijkheid: de kinderen waarover wij
het
hebben, zouden door hun voorkennis een jaar hoger kunnen
meedraaien. Dit
betekent niet dat dit steeds de meest aangewezen ingreep zou
zijn. Sommigen
hebben bv. een dergelijke voorsprong maar in een enkel domein, bij
sommigen is
de voorsprong niet groot genoeg om het volledig overslaan van een jaar
te
verantwoorden en ook andere (bv. sociale en emotionele) factoren spelen
een rol
bij de beslissing welke aanpak de beste is. Het betekent echter
wel dat
de leerlingen in het (de) vak(ken) waarin voorsprong werd gemeten, het
komende
jaar (of jaren) weinig zullen bijleren als er geen grondige aanpassingen
gebeuren aan curriculum en/of de manier/snelheid waarop het gegeven
wordt.
2. Wat nu?
VRAAG: welke concrete maatregelen gaat de minister nemen om deze essentiële peiler van zijn beleid rond gelijke kansen vorm te geven?
Internationaal is er een tendens naar
opbrengstgericht
onderwijs: de scholen krijgen veel autonomie, maar moeten kunnen
bewijzen
dat ze resultaten boeken, d.w.z. effectief en efficiënt zijn. Zeker in
de
huidige financiële situatie lijkt dat laatste belangrijk. Wat betreft
leervoorsprong zijn er grote winsten op het vlak van
efficiëntie te
rapen: kunnen de middelen voor onderwijs (38% van het Vlaamse budget)
niet meer
opbrengen, door te voorkomen dat tienduizenden kinderen een groot deel
van hun
tijd op school zitten te wachten?
Bijvoorbeeld:
- Indien leerlingen met een jaar voorsprong als sterk worden
beschouwd, vindt de minister het dan belangrijk
dat de scholen systematisch die voorsprong
vaststellen?
Op basis van de antwoorden van de verschillende partijen op onze
politieke enquête
kunnen we alvast stellen dat 67% van de Vlaamse kiezers stemden
op een
partij die hierop "JA" antwoordt (in deze enquête
ontvingen wij
geen antwoord van de SP.A, voor 15% van de Vlaamse kiezers kunnen wij
dus geen
uitspraak doen)
- Moet de inspectie er volgens minister op toezien dat de
scholen
daadwerkelijk leervoorsprong opsporen?
Enquête: 67% "JA" (NVA voegde een nuancering toe:
"maar niet alleen de inspectie. Het is een
opdracht van
het hele schoolteam. De inspectie moet dus toezien of de school haar
werk doet.
Dit, leervoorsprong opsporen, hoort daar ook bij."
- Wil de minister extra lestijden toekennen aan
scholen die
werk willen maken van een systematische opsporing? Zo ja, gekleurde, of
niet
gekleurde? Het is immers duidelijk dat nagenoeg geen enkele school dit
in het
verleden deed: het betreft dus een nieuwe taak voor de reeds
zwaar
belaste scholen.
Enquête: 54% extra niet gekleurde, 27% extra gekleurde, SP.A en LDD
gaven geen
antwoord
- Vindt de minister dat het geld uitgespaard door het overslaan van
een
klas, moet ingezet worden om andere noden te lenigen van kinderen met
een
leervoorsprong en om bv. lestijden voor detectie te financieren?
(toelichting van deze vraag staat onder punt 2 van de
politieke enquête: in
2007-2008 kwamen
door het overslaan van klassen jaarlijks reeds 3,4miljoen
EUR
vrij door kinderen die klassen oversloegen. Dit zou volgens EduRatio
redelijk
eenvoudig kunnen verhoogd worden met nogmaals 4,6miljoen EUR per
jaar,
met enkel positieve effecten voor de leerlingen in kwestie)
Enquête: 67% "JA".
Met vriendelijke groeten,
Luc Kumps
Magda Vandoninck
|
|