Terug naar beginpagina
Kinderen iets leren wat ze nog niet weten
maar waar ze wel aan toe zijn
Deel op Facebook Tweet Printervriendelijke versie    @Contact

In het verleden spraken verschillende volksvertegenwoordigers, senatoren en ministers reeds over de opvang van begaafde kinderen in onze scholen. Op deze pagina brengen we een kort historisch overzicht van enkele tussenkomsten in het Vlaams Parlement en zijn voorgangers, de "Cultuurraad Voor De Nederlandse Cultuurgemeenschap" en de "Vlaamse Raad" (op de website van het Vlaams Parlement kun je meer lezen over de mijlpalen in het ontstaan en de groei van het Vlaams Parlement).

37 jaar palaveren over de aanpak van begaafde kinderen in het Vlaams Parlement

Overzicht en onze mening

Hieronder documenteren we 37 jaar discussies, vragen en hoorzittingen over de problematiek van begaafde leerlingen in ons Parlement.

In al die jaren heeft de Vlaamse Regering welgeteld een enkele concrete maatregel genomen: Minister Marleen Vanderpoorten (Minister van Onderwijs tussen 1999 en 2004) zorgde ervoor dat kinderen hun lagere school op een legale manier in vier jaar konden doorlopen in plaats van zes jaar (voorheen was er wel een gedoogbeleid, dat het overslaan van klassen mogelijk maakte). Deze maatregel betekent dat de regering, in een ongemeen onbaatzuchtig gebaar, aan begaafde kinderen toestaat om voor een besparing van 8.000EUR te zorgen op de begroting van het Departement Onderwijs, door twee leerjaren over te slaan.
Het mozaïekdecreet, waarin dit werd ingevoerd, opende zelfs een poortje naar nóg meer "vrijheid" op dit vlak en voorzag de mogelijkheid dat ouders aan de Vlaamse Regering toestemming konden vragen om een extra jaartje over te slaan.
Ook in het kleuteronderwijs mogen kinderen een jaar overslaan.

Zevenendertig jaar lang hebben onze volksvertegenwoordigers er bij de opeenvolgende ministers voor gepleit om ook voor deze kinderen een concreet beleid uit te werken. Verschillende volksvertegenwoordigers bestempelden -terecht!- onze meest begaafde leerlingen als kinderen aan wiens behoeften relatief het minst werd voldaan.

Minstens drie opeenvolgende ministers van Onderwijs (Luc Van den Bossche, Marleen Vanderpoorten en Frank Vandenbroucke):
  1. beweren dat het toch zo moeilijk is om deze leerlingen te "identificeren" en klagen over het gebrek aan een "duidelijke definitie".
  2. noemen het enerzijds een belangrijk probleem maar nemen anderzijds geen enkele concrete maatregel.
  3. hebben erop gewezen dat ze "niet aan de scholen verbieden om iets te doen" en/of dat het "de taak van de scholen is om deze leerlingen correct op te vangen".
Onze mening over deze drie punten:
  1. In ons stappenplan en onze beschrijving van de leerlingen waarover het gaat geven wij een pragmatische definitie (gebaseerd op het meesterschapsmodel) en geven we aan hoe men in de praktijk kan tewerk gaan. De daarin beschreven "toetsen boven niveau" kunnen in eender welke school bij wijze van proef afgenomen worden en het zal onmiddellijk duidelijk zijn dat 15% van de Vlaamse leerlingen een groot deel van hun tijd op school niet zinvol doorbrengen. Daar heeft men hoegenaamd geen "duidelijke" of "eenduidige" definities voor nodig.
    In de VS hanteert de overheid al 25 jaar lang deze definitie: "Kinderen, die grote capaciteiten vertonen op het intellectuele, creatieve, artistieke, of leiderschapsvlak of voor specifieke academische onderdelen. Kinderen, die om deze capaciteiten te ontplooien, diensten of activiteiten nodig hebben, die normaal gezien niet voorzien worden op de scholen." (Omnibus Budget Reconciliation Act 1981)
  2. In onze laatste handtekeningenactie stellen we enkele zeer concrete maatregelen voor, voorzien van duidelijke argumenten.
  3. Talloze scholen staan te popelen om ook deze kinderen de "doorlopende leerlijn" te geven, waarop ze volgens Artikel 8 van het Decreet Basisonderwijs recht hebben. Door gebrek aan middelen moeten onze Vlaamse scholen echter noodgedwongen keuzes maken en vaak worden die keuzes beïnvloed door gedachten als "hoogbegaafden komen er vanzelf" of "dit is een luxeprobleem". Zolang de zorg om begaafde kinderen niet een van de prioritaire aandachtspunten vormt in de decreten en beleidsteksten van de overheid, net zoals de zorg voor alle kinderen met "leerproblemen", zullen scholen zich niet aangemoedigd voelen om echt in actie te schieten.

Ondertussen nemen al de omliggende landen (en Wallonië) sinds verschillende jaren hoogbegaafde leerlingen op in concrete beleidsmaatregelen. Vlaamse scholen daarentegen moeten bv. hun screening- en differentiatiemateriaal aankopen in Nederland, waar het met overheidssubsidies werd ontwikkeld (waardoor het soms niet aansluit bij onze leerstof en/of cultuur)! Door dit gebrek aan een overheidsbeleid is er niet een enkele fabrikant of uitgever van materiaal voor hoogbegaafde kinderen in Vlaanderen. Wij menen dat de Vlaamse overheid erg nonchalant omspringt met een belangrijke grondstof in de kennismaatschappij.

Hieronder documenteren we de talloze tussenkomsten van volksvertegenwoordigers en de (soms schrijnende) smeekbeden van de ouders in het Vlaams Parlement.
Zowel in 2005 als 2006 reageerden de schooldirecties massaal op de handtekeningenacties van EduRatio, hiermee aangevend dat ze willen handelen maar dat hun draagkracht overschreden wordt.

Wij hopen dan ook dat we de huidige minister van Onderwijs kunnen overtuigen om rekening te houden met wat André-Emiel Bogaert op 20 september 2001 antwoordde, toen minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten hem (zoals haar voorganger en haar opvolger) zei "Veel is dus mogelijk binnen de geldende regelgeving":
Het zou niet slecht zijn als de beleidvoerders even nagaan of de mooie theorie ook in de praktijk bestaat.
Als dat zo was, dan zouden de problemen niet zo makkelijk aantoonbaar zijn.


Wij menen dus dat wij, Vlaamse ouders van hoogbegaafde kinderen en scholen van goede wil, het recht hebben om eens klaar en duidelijk deze vraag te stellen:


Vierendertig jaar woorden.

Wanneer volgen de DADEN?


Korte inhoud van de rest van dit document Wij geven hieronder voor elke zitting telkens enkele cruciale zinnen, de volledige tekst kan je raadplegen (op de website van het Vlaams Parlement) door op de titel te klikken. In cursief gedrukte tekst leveren we commentaar of geven we een verduidelijking.

 6 maart 1973 Plenaire vergadering

Minister van Nationale Opvoeding: Willy Calewaert.
Bespreking van de "mededeling van de regering over het algemeen beleid inzake onderwijs".

Mevrouw Craeybeckx-Orij

Bij de opleiding van de leerkrachten wordt erop gewezen dat hun onderwijs moet aangepast worden aan de middelmaat. Welke zijn daarvan de gevolgen? Welnu, begaafde leerlingen gaan zich vervelen en lui worden. Daarentegen worden minbegaafde leerlingen, die moeilijkheden hebben bij het lezen of rekenen, of teruggetrokken leerlingen enz., in dit systeem niet op een passende manier opgevangen. Sommigen worden door bijwerklessen bijgewerkt; anderen moeten blijven overzitten, zelfs als zij slechts partieel ongeschikt zijn. Ik weet het, de laatste jaren streeft men ernaar om tot een objectieve beoordeling te komen. Ook houdt men zich bezig met de hervorming van het examensysteem.

Maar ondanks dit alles blijft het onderwijs gericht op de middelmaat. Degenen die er boven of er onder zijn, komen niet aan hun trekken. Het grote verwijt van dit systeem is dat het onvoldoende inspeelt op de eigenheid van elk kind. Om te beantwoorden aan deze menigvuldige eisen moet het lager onderwijs anders worden georganiseerd.
(...)
Vermits het kind centraal staat en de individuele capaciteit door het basisonderwijs tot ontplooiing moet worden gebracht, dringt zich mijns inziens een andere groepering van de leerlingen op. Zij mogen niet meer gegroepeerd worden op basis van de leeftijd, maar wel op basis van de verschillende begaafdheden, hetzij voor het geheel of voor een gedeelte van de leerstof. In deze optiek wordt de leerstof losgekoppeld van de leerjaren zoals wij die thans kennen. De zo ontstane flexibele groepsvorming biedt de gelegenheid verschillende didactische methodes toe te passen.

De heer Herman De Croo

Zoals ons stelsel nu functioneert, blijkt het niet gunstig te zijn voor degenen die minder begaafd zijn Datzelfde speelt echter ook voor degenen die meer begaafd zijn. Men kan zich de vraag stellen of het bepalen van een zeker vast aantal studiejaren wel nodig is. Wij weten dat in het lager onderwijs het niet verplicht is zes jaren te benutten om het lager onderwijs te doorlopen. Maar in het secundair onderwijs is dat wel het geval. Daaromtrent kan wel enige kritiek worden geuit.
Een tweede oplossing zou erin kunnen bestaan in bepaalde instellingen zekere vakken bijzonder aan te moedigen en moeilijker te maken voor meer begaafde leerlingen. Hier moet dezelfde kritiek geuit worden. De inplanting moet geschieden in steden en vergezeld gaan van een internaat. Misschien kan echter het experiment worden gewaagd met leerlingen die het lager onderwijs op minder dan zes jaar zouden kunnen doorlopen.
Terug naar de inhoud

 4 december 1973 Plenaire vergadering

Minister van Nationale Opvoeding: Willy Calewaert.
Bespreking van de "mededeling van de regering over het algemeen beleid inzake onderwijs".

De heer Achille Diegenant

Mijnheer de Minister, u opteert tevens voor een individualisering van de leerstof, "programma's op maat voor elke leerling", vorderingen in elke leerstof naargelang van de capaciteiten van elke leerling bijvoorbeeld in het lager onderwijs. Zo zou het dan mogelijk worden dat sommige leerlingen de lagere cyclus in vier jaar doorlopen, terwijl anderen er zeven jaar zouden op zetten. Deze bedenking sluit in dat men niet alleen aan de minder-begaafden inhaalprogramma's voorstelt, maar ook dat men de meer-begaafden in staat stelt hun talenten en aspiraties te ontwikkelen, zonder hen te remmen. Dit lijkt mij ook een kwestie te zijn van algemeen onderwijsrendement en van aanpassing van de middelen aan de individuele waarden van de leerling.
Terug naar de inhoud

Hierna werd er 20 jaar gezwegen.

 28 oktober 1994 Vraag 10 in de Vlaamse Raad

Vraag van de heer Robert Van Hooland

Ook in Vlaanderen is het onderwijs in ruime mate aangepast aan elk individu. Aan de behoeften van hoogbegaafde kinderen is wellicht relatief het minst voldaan. Zijn er beginselen en/of maatregelen van toepassing ten behoeve van hoogbegaafde kinderen in Vlaanderen? Zo ja, welke en wat zijn de resultaten ? Zo neen, waarom niet ?

Antwoord van de heer Luc Van den Bossche, Minister van Onderwijs

Tot hiertoe werden op basis- noch op secundair onderwijsniveau specifieke maatregelen getroffen ten aanzien van de betrokken leerlingengroep.
(...)
De vaststelling dat overheidsmaatregelen tot hiertoe zijn uitgebleven, sluit aan bij de mening van zowel administratie als inspectie rond het fenomeen van de hoogbegaafdheid.
Secundair onderwijs bereidt, naar gelang van de gekozen studierichting en onderwijsvorm, voor op hetzij hogere studies, hetzij een intrede in het beroepsleven, hetzij een combinatie van beide. In primaire orde echter heeft elke vorm van secundair onderwijs als doel een algemene sociale en persoonlijkheidsvorming bij te brengen aan de leeftijdsgroep waarnaar het zich richt.
De definitie van 'opleiding' Decreet Secundair Onderwijs (14 juli 1998) luidt als volgt: "een geheel van onderwijs- en studieactiviteiten, erkend door de overheid en bestaande uit een of meer van volgende componenten : een algemeen vormende, een beroepsgerichte en een doorstroomgerichte component".
Een "orde", waarbij de "algemeen vormende" component de belangrijkste ("van primaire orde") zou zijn, geeft dit decreet echter helemaal niet aan. Ook het Decreet Basisonderwijs (zie artikel 8) doet dit niet, de eindtermen van het basisonderwijs doen dat ook niet.
Laatstbedoelde vorming impliceert onder meer het aanreiken van alle waarden en normen eigen aan een democratisch bestel, doch evenzeer het stimuleren van respect en inzicht in de particulariteiten van de samenleving ; deze samenleving is opgebouwd uit groepen die zich onderscheiden door sociale herkomst, aanleg, intelligentie, enzovoort, kenmerken waarvan adolescenten tijdens het onderwijsproces niet kunnen worden afgeschermd. Het staat elke school uiteraard vrij, binnen het raam van haar pedagogische autonomie en opvoedingsproject, uitzonderlijk begaafden via bv. binnenklasdifferentiatie zo optimaal mogelijk te benaderen met betrekking tot vorming en kennisoverdracht, zonder daarom deze groep noodzakelijkerwijze te isoleren van het platform van de gewone schoolgemeenschap.
De vrijblijvendheid, waarover de minister het hier heeft, wordt niet ondersteund door wetteksten of door het Universeel Kinderrechtenverdrag, dat in Artikel 29 o.a. zegt "De Staten die partij zijn, komen overeen dat het onderwijs aan het kind dient gericht te zijn op de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind".

Terug naar de inhoud

 21 januari 1998 Vraag 108 in het Vlaams Parlement

Vraag van mevrouw Nelly Maes

Het probleem van hoogbegaafde kinderen binnen het onderwijs wordt door mensen binnen de sector algemeen erkend en wordt bevestigd door verscheidene studies en publicaties.
Ze hebben evenzeer problemen als minderbegaafden, maar voor hen is er niet in aparte begeleiding voorzien. Ze zijn afhankelijk van de goodwill van de leerkrachten en van de inzet van de ouders.

Het onderwijs moet ervoor zorgen dat ieder kind volgens zijn capaciteiten tot ontplooiing komt.
  1. Over welke gegevens beschikt de minister in verband met het aantal hoogbegaafden dat extra begeleiding nodig zou hebben?
  2. Zijn er plannen uitgewerkt om meerbegaafde kinderen in staat te stellen een aangepast onderwijs te volgen?
  3. Momenteel ontbreekt een aangepaste begeleiding van meerbegaafde kinderen binnen het huidige onderwijssysteem, met als gevolg dat de ouders zich genoodzaakt zien over te stappen op huisonderwijs. Door huisonderwijs voldoen zij wel aan de leerplicht, maar niet aan de normen voor subsidiëring. Welke sociale begeleiding of financiële tegemoetkoming zouden de ouders kunnen krijgen ?

Antwoord van de heer Luc Van den Bossche, Minister van Onderwijs

  1. Er zijn geen gegevens bij de overheid bekend met betrekking tot het aantal "hoogbegaafden" dat extra begeleiding nodig zou hebben. Dit is overigens een bijzonder moeilijk te meten gegeven : ook in wetenschappelijke milieus bestaat nogal wat onenigheid over de juiste definitie van "hoogbegaafd". Het meten van "begaafdheid" is dan ook een delicate en betwistbare operatie. Dit houdt ook verband met het feit dat er geen eensgezindheid bestaat over wat onder "begaafdheid" moet worden verstaan en over de relatie tussen begaafdheid en intelligentie.
  2. Het verstrekken van begeleiding aan jongeren met speciale noden behoort altijd tot de kerntaken van de school. Meer begaafde leerlingen zijn binnen die groep een aparte categorie. Door een goede samenwerking met het begeleidend PMS-centrum slagen de scholen er in principe in dergelijke leerlingen op de juiste manier op te vangen. Het lijkt mij niet opportuun voor dergelijke kinderen een "aangepaste structuur" uit te bouwen. Een adequate didactiek, gebaseerd op elementaire principes van interne differentiatie, is mijns inziens het passend antwoord op de vraag naar onderwijs-op-maat van dergelijke leerlingen.
    Dit past overigens volkomen in de door mij gevoerde politiek om het aantal zorgbekwame scholen te verhogen.
  3. De keuze voor huisonderwijs lijkt mij in dit geval bijzonder betwistbaar, omdat ze getuigt van een gebrek aan vertrouwen in ons onderwijssysteem en in de kwaliteiten van onze leerkrachten. Ik zie dan ook niet in waarom er bijzondere tegemoetkomingen nodig zouden zijn ten aanzien van ouders met dergelijke kinderen. Het is een basisadagium van ons Vlaams onderwijs, en als dusdanig in principe door alle scholen gehuldigd, dat elke leerling recht heeft op aangepast onderwijs. Het is uiteraard mogelijk dat bij de uitvoering soms tekorten worden vastgesteld ; vandaag kan mijns inziens niet worden gesteld dat die tekorten meer dan occasioneel zouden zijn. Het verkiezen van huisonderwijs boven de professionaliteit van het gewoon onderwijs lijkt mij dan ook veeleer een vlucht, die ik niet wens aan te moedigen.

De "tekorten" zijn niet "occasioneel": de meeste scholen, die toetsen "boven niveau" afnemen, stellen (meestal tot hun eigen verbazing) vast dat 15 percent van de leerlingen in de basisscholen een voorsprong van minstens een jaar hebben op Taal (Begrijpend Lezen) en/of Rekenen. Hetgeen betekent dat deze kinderen de komende twaalf maanden meer dan de helft van de tijd niet zinvol zullen doorbrengen op school.
En inderdaad: slechts bij een klein deel van deze leerlingen zijn de "tekorten" zó dramatisch (of worden ze zó genegeerd), dat de ouders (als ze zich dat kunnen veroorloven) op huisonderwijs overschakelen. Dat doet echter niks af aan de rechten van die (meer dan 100.000) andere leerlingen op een zinvolle tijd in het onderwijssysteem.

Terug naar de inhoud

 9 juli 1998 Plenaire vergadering

Minister van Onderwijs: Luc Van den Bossche
Bespreking van "ONTWERP VAN DECREET houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs"

De heer Joachim Coens

De prestaties van de Rode Duivels vielen tegen. Sommige parlementsleden, zonder daarbij communautaire bedoelingen te hebben, vragen zich zelfs af of er morgen nog wel Rode Duivels zullen zijn. Wellicht is het straks ook weer zoeken naar de eerste Belg of Vlaming in de Ronde van Frankrijk. Deze prestaties leiden inderdaad tot bezorgdheid, hoewel onze judoka's, tennissers, zwemmers en zwemsters recent toch het kleine land aan de Noordzee waardig verdedigden.
(...)
Maar kinderen die sportbegaafd zijn, moeten de gelegenheid hebben om hun talenten ten volle te ontplooien.
We zouden overigens een parallel willen trekken met de mogelijkheden die moeten worden geboden aan artistiek of muzikaal begaafde kinderen. Het aanbieden van kansen aan meer begaafden behoort immers tot de taken van onze samenleving. Maar het begeleiden van het te ontwikkelen talent is een delicate opdracht. Terzake is er nood aan een bijzonder goed doordachte begeleiding, wetenschappelijk ondersteund en met de nodige aandacht voor de verschillende aspecten van de sport.
(...)
Het lijkt me dus logisch dat er voor deze twaalf uur per week specifieke bekwaamheidsbewijzen van de topsportleerkrachten in kwestie worden gevraagd. Welke opleiding moeten die leerkrachten hebben gevolgd? Worden daartoe nieuwe richtingen, keuzevakken of speciale cursussen ingericht in het hoger pedagogisch onderwijs of de faculteiten LO van de universiteiten?
Het kan toch niet dat we deze studenten zomaar laten begeleiden door onbevoegden terwijl we specifieke strenge eisen opleggen aan de rest van ons onderwijs. Bovendien beschikken we terzake over zoveel goede opleidingen. Het lijkt ons evident dat alle begeleiders en trainers in deze scholen een pedagogische opleiding moeten hebben, dat in psychosociale begeleiding wordt voorzien in het takenpakket van de begeleiders en dat er wordt voorzien in een specifieke bijscholing van de begeleiders. Het gaat hier immers over onderwijs.
Intussen zijn de topsportscholen actief en werd een topsportmanager (Ivo Van Aken) aangesteld met als expliciete opdracht om meer medailles te verzamelen op de volgende Olympische Spelen.
Maar waar blijft in de lerarenopleiding de aandacht voor de begeleiding van meerbegaafde kinderen?


Terug naar de inhoud

 23 mei 2001 Vraag 123

Vraag van de heer Johan De Roo

In Vlaanderen is het onderwijs in ruime mate aangepast aan elk individu. Kinderen met leermoeilijkheden, een handicap, enzovoort, worden allen opgevangen. Aan de behoeften echter van hoogbegaafde kinderen is in verhouding wellicht het minst voldaan.
Zijn er beginselen en/of maatregelen van toepassing ten behoeve van hoogbegaafde kinderen in Vlaanderen ?
Zo ja, welke en wat zijn de resultaten ?
Zo neen, wat is de reden voor het uitblijven van voorzieningen ?
Worden er dan alsnog voorzieningen ingesteld voor hoogbegaafde kinderen ?

Antwoord van mevrouw Marleen Vanderpoorten, Minister van Onderwijs

(...)
Indien het onderwijsaanbod onvoldoende is aangepast aan de specifieke noden van deze leerlingen, lopen ze inderdaad het risico om allerlei gedragsproblemen, dikwijls van motivationele aard, te ontwikkelen. De mogelijkheden die scholen nu al hebben om aan binnenklasdifferentiatie te doen, zijn aangewezen om eventuele problemen bij deze kinderen aan te pakken. Samenwerking met medewerkers van het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) is hier aangewezen. Er zijn dus geen specifieke beginselen en/of maatregelen ten behoeve van hoogbegaafde kinderen in de Vlaamse onderwijsreglementering. Het is trouwens niet eenvoudig om deze kinderen als "doelgroep" eenduidig te definiëren en af te bakenen. In deze context verwijs ik wel graag naar de activiteiten van het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek (CBO), werkzaam binnen de Ufsia in een samenwerkingsverband met de Katholieke Universiteit van Nijmegen (Ufsia : Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen - red.). Dit centrum heeft niet enkel een onderzoeksopdracht inzake hoogbegaafheid, maar biedt ook deskundig advies en begeleiding aan ouders, leerkrachten en CLB's, om hun in staat te stellen hoogbegaafde kinderen beter te begeleiden. Ouders kunnen er terecht voor diagnostiek en advisering. Voor directies, leerkrachten en CLB-medewerkers organiseert het CBO studiedagen. In de sector van de lerarenopleiding streeft het CBO naar sensibilisering van toekomstige leerkrachten, met de bedoeling hun met het fenomeen vertrouwd te maken. Onmiddellijk relevant voor de concrete klaspraktijk is het beschikbaar stellen van differentiatiemateriaal.
Terug naar de inhoud

 7 juni 2001 Commissievergadering

Vraag om uitleg van de heer Frans Ramon

Uit de verhalen die ik heb gehoord, blijkt dat die kinderen in de leerinhoud van ons onderwijs geen uitdagingen meer vinden. Ik heb eveneens gehoord naar welke oplossingen de ouders van dergelijke kinderen soms grijpen. Sommige kinderen gaan enkel nog naar de lessen die hen interesseren. Sommige kinderen haken helemaal af. Sommige kinderen volgen onderwijs in privéscholen met een zeer hoog inschrijvingsgeld. Volgens mij zijn dit niet de best denkbare oplossingen. In de praktijk zijn dit evenwel courante situaties.
(...)
  • Lopen er op dit ogenblik studieopdrachten vanuit het departement omtrent de problematiek van de hoogbegaafdheid ?
  • Uit de lijst van opdrachten waarover ik beschik, blijkt dit niet het geval te zijn.
  • Wordt onderzoek in verband met deze problematiek op een of andere manier ondersteund ?
  • Indien dit niet het geval is, hoe en in welke mate zou het departement onderwijs zich daartoe kunnen engageren ?
  • Bestaan er contacten of ervaringen met scholen waar hoogbegaafden terecht kunnen en welke zijn de bevindingen die dienaangaande voorliggen ?
  • Is het bijvoorbeeld denkbaar dat een school die bereid blijkt extra inspanningen te leveren voor inclusief onderwijs aan hoogbegaafden, als proefproject zou worden ondersteund?
  • Heeft het departement weet van methodieken of pedagogische projecten in het buitenland die model zouden kunnen staan voor een aanpak in Vlaanderen ?
  • En hoe kan in het onderwijsbeleid meer rekening worden gehouden met de groep hoogbegaafden ?

De heer Gilbert Van Baelen

Het gaat immers om een doelgroep - weliswaar klein in aantal - die al te vaak over het hoofd wordt gezien. Indien niet voorzien wordt in een goede opvang van deze kinderen, leidt dit vaak tot een zware sociale problematiek voor henzelf en de gezinnen waarin zij leven. Men kan of wil niet meer volgen, men haakt af, enzovoort. Dit kan zelfs de meest extreme vormen aannemen. De teloorgang van de kwaliteiten die deze jongeren kunnen bieden, vormt voor de samenleving een zwaar verlies.
Mevrouw de minister, u hebt zonet naar het gelijke kansendebat verwezen. Vormt deze doelgroep een groep die in het inclusief onderwijs mee kan worden opgenomen ?

De heer Dirk De Cock

Hoogbegaafde jongeren worden eigenlijk bijna 'gehandicapt' in hun sociaal of omgevingsgedrag omdat - nu het onderwijs meer en meer en terecht een 'gesamt' project wordt waarbij ook sociale attitudes worden aangebracht en waarbij ook sociale omgang speelt - die kinderen intellectueel te begaafd zijn om de lessen binnen hun eigenlijke leeftijdsgroep te volgen en in een hogere leeftijdsgroep terechtkomen waar ze sociaal onaangepast zijn. Precies daarin ligt het spanningsveld. Er dringt zich een goede inventarisatie op. Uit de cijfers waarover ik beschik, zou het om 2 tot 3 percent gaan, wat dus aanzienlijk is. Indien deze problematiek blijft aanhouden, zullen deze kinderen, eenmaal adolescent geworden, een bijzonder laag zelfbeeld krijgen. Ze krijgen immers het stigma opgekleefd dat ze moeilijk hanteerbaar en bijzonder kritisch zijn.

In eerste instantie zouden we het daarbij moeten hebben over de W-vragen. Het vragen naar het wat, het wanneer en wie, is tegelijkertijd vragen om een inventarisatie en om de resultaten van modelprojecten in Vlaanderen, indien die er zijn, in Nederland en in andere Europese landen.

Ik begrijp dat u deze resultaten niet onmiddellijk kunt naar voren schuiven, maar zou het bijzonder op prijs stellen indien we in de toekomst in deze commissie eens een modelproject van nabij zouden kunnen bekijken of de verslagen ervan zouden kunnen doornemen ten einde deze hangende problematiek in goede banen te kunnen leiden.
Vier jaar na deze commissievergadering ging de Commissie in op de uitnodiging om een modelproject van nabij te bekijken: op 3 februari 2006 bezoeken vijf leden van de Commissie van Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid (Monica Van Kerrebroeck/CD&V, Kathleen Helsen/CD&V, An Michiels/Vlaams Belang, Katleen Martens/Vlaams Belang, Gilbert Van Baelen/VLD-Vivant) een school, die het op deze website beschreven stappenplan al verschillende jaren in praktijk brengt.

Antwoord van mevrouw Marleen Vanderpoorten, Minister van Onderwijs

Op dit ogenblik zijn er hierover geen studieopdrachten vanuit het departement Onderwijs.
Voor Brussel en Wallonië heeft de Franse-Gemeenschapsminister Hazette wel opdracht gegeven voor een studie rond hoogbegaafdheid. Het gaat hier om een samenwerkingsverband tussen vijf universiteiten en PMS-centra. Deze studie wordt tegen september 2001 afgerond. Ze moet leiden tot een strategie van begeleiding van hoogbegaafde kinderen. Ik zal hem vragen mij de resultaten van die studie te bezorgen.
Wallonië werkt gestaag verder, met een samenwerkingsverband tussen vijf universiteiten, waarbij de overheid 25.000EUR per jaar per universiteit geeft. Voor het rapport waarvan sprake en het vervolg van het verhaal, zie www.douance.be, bij "Belgique".
Minister Hazette heeft mij ook verteld dat hij in dit verband denkt aan het organiseren van een studiedag in het kader van het Europees voorzitterschap. Ik weet wel niet of daarvoor al echt concrete plannen bestaan. Ook daarover zal ik verdere informatie inwinnen.
Op uw andere vraag kan ik meedelen dat er vanuit het departement Onderwijs geen specifieke financiële ondersteuning is voor onderzoek in verband met deze problematiek.
(...)
Hierin zou ook een inventaris kunnen worden gemaakt van wat in het buitenland gebeurt rond hoogbegaafde kinderen en onderwijs.
Hoe moeten we omgaan met hoogbegaafde kinderen in het onderwijs ? Het onderwijs afstemmen op de verschillen tussen leerlingen en zorgen dat de leerlingen graag naar school gaan, behoren tot de operationele doelstellingen van het onderwijsbeleid van deze regering. Dat heeft dus ook wel te maken met de problematiek van de hoogbegaafdheid.
De mogelijkheden die scholen hebben om aan binnenklasdifferentiatie te doen, zijn aangewezen om eventuele problemen bij deze kinderen aan te pakken. Samenwerking met de CLB's is hierbij wenselijk.
(...)
Het is uiteraard ook een uitdaging voor de lerarenopleiding om de aankomende leerkrachten voldoende informatie te geven over dit probleem. Er wordt ook vaak verwezen naar samenwerking met een Antwerps centrum, waar professor Kieboom zeer gespecialiseerd is in deze materie. Die professor begeleidt heel vaak ouders en leerkrachten zodat ze kunnen omgaan met hoogbegaafde kinderen.
Wij hopen samen met mevrouw Vanderpoorten dat de lerarenopleiding voldoende informatie geeft over het 'probleem'. Het aanleren van een zeer eenvoudige en wereldwijd met succes toegepaste techniek, het afnemen van toetsen "boven niveau" (voor details, zie bv. ons stappenplan) zou eigenlijk deel moeten uitmaken van de basisopleiding van elke leerkracht.
Zonder een signaal van de overheid en het voorzien van de middelen (lestijden en screeningmateriaal) zal dit o.i. echter een droom blijven.
Zonder middelen van overheidswege zal ook het CBO voorbehouden blijven voor de meer bemiddelde ouders.

Hoe dan ook, wat deze problematiek betreft, zie ik vooral oplossingen in de totaliteit van gelijke kansen en in het intuïtieve. Deze kinderen moeten binnen het gewone onderwijs terechtkunnen. Het is uiteraard echt wel een probleem. Als men er de eerste keer mee geconfronteerd wordt, heeft men vaak de neiging om het als een luxeprobleem te beschouwen. Voor de betrokken kinderen en ouders is het echter echt wel een probleem.
Inderdaad, iedere leerling heeft recht op gelijke kansen. Wij betreuren dan ook dat wat betreft de ontplooiingskansen van meerbegaafde kinderen, de leerkrachten wordt aangeraden om vooral te vertrouwen op hun intuïtie, i.p.v. hen een degelijke methode en materialen aan te reiken om op een verantwoorde manier deze kinderen te detecteren en begeleiden.


De heer Ramon besluit: Ik dank de minister voor haar antwoord. Door een aanpak die rekening houdt met diversiteit moet deze groep leerlingen zijn plaats vinden. U hebt ook gezegd dat de verschillen soms zo groot zijn dat de binnenklasdifferentiatie niet alles oplost. Daarom heb ik even aan een soort individueel leertraject voor dergelijke jongeren gedacht. De vraag is echter hoever we daarin kunnen gaan. Ik ben verheugd dat u zoveel belangstelling hebt voor het onderwerp. We moeten nagaan of het niet nodig is dat Vlaanderen zelf onderzoek voert.
Terug naar de inhoud

 20 september 2001 Commissievergadering

Vraag om uitleg van de heer André-Emiel Bogaert

Tezelfdertijd blijkt uit een ander onderzoek dat een leerling op twintig hoogbegaafd is, dus 5 percent van de leerlingen heeft een intelligentiequotiënt van 130 of meer. Het gemiddelde bedraagt 100. Deze leerlingen hebben het potentieel om bijzondere prestaties te leveren. Uit de studie blijkt echter dat een op twee hoogbegaafden problemen heeft. Sommigen vertonen storend gedrag. Anderen presteren bewust ondermaats ; weer anderen worden agressief of depressief. Velen verlaten de school met een diploma onder hun niveau. Beide studies tonen aan dat er iets schort aan de algemene onderwijsmethode. Dat is geen verwijt, maar een vaststelling. Als ongeveer een op vijf met moeite kan lezen en 5 percent zijn capaciteiten niet ten volle kan benutten, dan schort er iets aan de methode.
Het beleid moet hier de nodige lessen uit trekken en daadwerkelijk beslissingen nemen om zowel het schrijnende probleem van de laaggeletterdheid als het probleem van de opvang van hoogbegaafde kinderen in schoolverband te verhelpen.
Mevrouw de minister, had u en/of uw diensten kennis van de hierboven geschetste problemen en gegevens? Zo ja, werden er al voorstellen besproken om binnen een redelijke termijn het beleid terzake positief bij te sturen ? Kunnen de Vlaamse regering en de bevoegde minister beslissingen nemen die nog tijdens het schooljaar 2001-2002 effect ressorteren?

Mevrouw Hilde Claes

Ik zit nog niet lang in deze commissie,maar ik herinner me toch dat de problemen inzake opvang van hoogbegaafde kinderen in de afgelopen 6 maanden al ter sprake kwamen. De problemen zijn verstrekkend, want ze gaan zelfs tot suïcidale neigingen. Men suggereerde tijdens het vorige zittingsjaar om een hoorzitting over deze problematiek te organiseren. Ik wil me daarbij aansluiten. We krijgen immers signalen dat deze problemen steeds schrijnender worden.

Antwoord van mevrouw Marleen Vanderpoorten, Minister van Onderwijs

Hoogbegaafde kinderen zijn in staat om aangeboden informatie veel sneller en op een veel complexer niveau te verwerken dan het zogenaamde gemiddelde kind. Opdat kinderen goed zouden functioneren, moet men adequaat inspelen op deze verwerkingsvaardigheden. Dit geldt voor alle kinderen, niet alleen voor de hoogbegaafde.
Onderwijs dat zich exclusief richt op het gemiddelde kind slaagt er niet in hoogbegaafde kinderen te blijven stimuleren. Dit kan zich op verschillende wijzen uiten. Kinderen zonderen zich af of worden zelfs depressief. Anderen uiten hun frustratie in storend of zelfs agressief gedrag. Indien ondanks deze duidelijke signalen geen oplossing gevonden wordt, gebeurt het al te vaak dat deze jongeren het onderwijs verlaten zonder diploma of met een diploma dat hun werkelijke capaciteiten niet weergeeft.
Ik ben het met u eens dat ook dit probleem in een welvaartsstaat onaanvaardbaar is. Enigszins cynisch moet ik echter opmerken dat ik geen enkele regelgeving ken die mensen in het onderwijsveld verbiedt om aan de leerbehoefte van kinderen en jongeren te voldoen. Het is integendeel de expliciete opdracht van elke school om, samen met het CLB, elk kind waarvoor zij verantwoordelijk is, zo goed mogelijk te begeleiden en tot maximale ontplooiing te laten komen.
Een concrete maatregel voor hoogbegaafde kinderen, die via het mozaïekdecreet zal worden gerealiseerd, bestaat erin dat ze het lager onderwijs zullen kunnen afronden in vier jaar. Bovendien zullen ze het lager onderwijs een jaar vroeger dan gewoonlijk kunnen beginnen, zodat ze reeds vanaf negen jaar kunnen deelnemen aan het secundair onderwijs.
(...)
Veel is dus mogelijk binnen de geldende regelgeving, maar hangt in sterke mate af van het engagement van de leerkrachten en de ouders.
Spijtig dat het zoeken naar oplossingen wordt doorgeschoven naar het niveau van de school. Want dan hangt de opvang van deze kinderen in sterke mate af van de financiële draagkracht van de scholen (aankoop van middelen, lestijden, bijscholing van leerkrachten) én van de ouders (aankoop materiaal voor de school, privé begeleiding vanuit het CBO en/of door een psycholoog).
In de huidige situatie kan een school een elementair beleid rond begaafde kinderen enkel uitbouwen als het schoolteam bereid is om heel wat schaarse vrije tijd op te offeren (bijscholing, screening, doortoetsen, voorbereiden kangoeroeklas, ...).
Sommige scholen trachten vooral voor de kangoeroeklas gebruik te maken van vrijwilligers. Continuïteit is hierbij een groot probleem, naast de kwaliteit, die eerder van het toeval afhangt.


(...)
De regelgeving die geldt voor scholen en CLB's vormt geen enkele hinderpaal voor een leerlingenbegeleiding die in functie staat van het leerprofiel van de leerlingen, en hen bijgevolg de mogelijkheid biedt om zich maximaal te ontwikkelen. Veel hangt ook af van de mogelijkheden die de ouders hebben om het kind te begeleiden.

De heer André-Emiel Bogaert: Ik twijfel een beetje aan de uitleg van de minister over het tweede punt. Ze gaat er immers van uit dat scholen voldoende zijn uitgerust om het differentiaalproces op te vangen. Volgens mij is dat voor een groot stuk wishful thinking. Het zou niet slecht zijn als de beleidvoerders even nagaan of de mooie theorie ook in de praktijk bestaat. Als dat zo was, dan zouden de problemen niet zo makkelijk aantoonbaar zijn.

Minister Marleen Vanderpoorten: Mijnheer Bogaert, u hebt gelijk dat in de praktijk nog niet alle geboden kansen ook worden gegrepen. Bijvoorbeeld voor leerkrachten met omvangrijke klassen is het niet mogelijk om gedifferentieerd te werken. We moeten die werkwijze zeker nog meer stimuleren. In het basisonderwijs is trouwens meer sprake van een gedifferentieerde werkwijze dan in het secundair onderwijs. We kunnen leren uit de speciale klas in Antwerpen. Het project is belangrijk voor het trekken van conclusies over een meer algemeen beleid over hoogbegaafde kinderen.
De 'speciale klas' werd in de lente van 2004 stopgezet. Het is niet geweten of 'het beleid' hier concrete conclusies uit getrokken heeft.

Terug naar de inhoud

 30 oktober 2001 Hoorzitting over de problematiek van hoogbegaafde kinderen in het onderwijs

Inleiding door de voorzitter van de Commissie voor Onderwijs,Vorming en Wetenschapsbeleid

Dames en heren, dit thema komt niet alle dagen aan bod, maar is zeker op zijn plaats in het kader van de discussie over het gelijkekansenbeleid. Gelijke kansen betekent dat ook hoogbegaafden de gelegenheid moeten krijgen om hun eigen vaardigheden en talenten maximaal te ontplooien. Vandaag komt het onderwijs onvoldoende tegemoet aan deze vraag. Er is slechts één school die dergelijke leerlingen opvangt. Het is een belangrijk probleem waarmee vele duizenden kinderen en vooral ook ouders en leerkrachten worden geconfronteerd. Deze kinderen vinden geen uitdaging meer en worden leermoe. Dit schept uiteraard problemen in de klas. We zijn daarom ingegaan op de vraag om hierover een hoorzitting te organiseren. We hebben vijf mensen uitgenodigd : professor Tessa Kieboom van het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek Antwerpen, Ufsia ; mevrouw Annita Keuterickx, moeder van een hoogbegaafde zoon ;mevrouw Hilfert- Noots, eveneens moeder van een hoogbegaafde zoon ; de heer Roeland Buisseret, coördinator van een project voor hoogbegaafde kinderen in het secundair onderwijs en de heer Peter Brants van het Kinderrechtencommissariaat.

Besluit van de voorzitter

Ik wil alle sprekers van harte bedanken voor hun komst. We hebben een bijzonder leerrijke ochtend achter de rug. Ongetwijfeld zal die consequenties hebben voor het beleid. We hoorden reeds een aantal concrete vragen. De discussie en zeker het budget zullen uitwijzen welke kunnen worden ingewilligd. De getuigenissen waren bij momenten ontroerend. De uiteenzettingen waren bijzonder boeiend. We hebben vernomen wat precies het probleem is en welke omvang het heeft. Het is onze plicht als beleidsmakers om erop in te spelen. We zullen u het verslag van deze zitting overmaken.
Wij hopen samen met de voorzitter dat deze tussenkomsten in de nabije toekomst concrete consequenties voor het beleid zullen krijgen, maar ondertussen zijn we al meer dan 4 jaar verder...
Terug naar de inhoud

 5 maart 2002 Hoorzitting over de discussietekst "Maatwerk in samenspraak".

Een andere, in deze context misschien minder verwachte doelgroep kan ook bestaan uit hoogbegaafde leerlingen in het gewoon onderwijs waar leerkrachten ondersteuning nodig hebben om met deze kinderen en jongeren op een stimulerende wijze om te gaan.
Jammer genoeg blijft het bij deze eenvoudige beaming, dat leerkrachten "ondersteuning" nodig hebben. Verder neemt de overheid geen enkele maatregel om dit te realiseren.

Terug naar de inhoud

 30 januari 2003 Vraag over onderwijs aan autistische kinderen

Antwoord van mevrouw Marleen Vanderpoorten, Minister van Onderwijs

Ouders hebben inderdaad begeleiding nodig, maar dat geldt niet alleen voor deze problematiek. Ik denk bijvoorbeeld aan ouders van hoogbegaafde kinderen, die vaak hun kinderen moeten thuishouden en zelf begeleiden. Zij hebben ook nood aan begeleiding.
Een gelijkaardig antwoord, maar dan in omgekeerde richting, formuleerde Minister Vandenbroucke 2 jaar later in een antwoord op vragen van An Michiels en Kathleen Helsen over het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen: "We moeten meer die algemene aanpak - onder andere van hoogbegaafdheid - beklemtonen in plaats van weer specifieke initiatieven te nemen voor dyslexie, voor autisme en dergelijke. We moeten eerst in de breedte werken."
Het lijkt er erg op dat de ene problematiek als 'paraplu' voor de andere gebruikt wordt. Het is ons onduidelijk welke "algemene aanpak" zowel voor onze bekwaamste leerlingen als voor leerlingen met een leer- of gedragsstoornis zou toepasbaar zijn (de kleine overlapping tussen deze twee groepen kinderen en algemeenheden als "elk kind heeft recht op degelijk onderwijs" even buiten beschouwing latend).
Terug naar de inhoud

 25 oktober 2004 Beleidsnota ingediend door de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel

Iedereen die talent heeft moet de kans krijgen om dit te ontwikkelen; dit geldt voor (meer dan) begaafde leerlingen, voor getalenteerde kunstenaars,... maar ook voor talentrijke sporters. Dit laatste betekent dat het topsportklimaat, de voorwaarden om sportief talent zich te laten ontwikkelen, optimaal moeten zijn.
De heer Anciaux slaat de spijker op de kop. Spijtig genoeg moeten we vaststellen dat hetgeen hij blijkbaar heel evident vindt ("Iedereen die talent heeft moet de kans krijgen om dit te ontwikkelen; dit geldt voor (meer dan) begaafde leerlingen"), in de dagelijkse praktijk niet zo evident blijkt te zijn.
Wij hopen dan ook, samen met hem, dat óók onze meest begaafde leerlingen in de toekomst deze kans krijgen.

Terug naar de inhoud

2005: zie elders op deze website

Terug naar de inhoud

 20 december 2005 Bespreking begroting onderwijs in Plenaire Vergadering

Mevrouw An Michiels

De minister stelt zelf dat gelijke kansen de rode draad vormen van zijn beleid. Niemand kan daartegen zijn, het is immers in ieders voordeel dat alle kinderen gelijke kansen krijgen om aan onderwijs deel te nemen. Ik heb er al meermaals op gewezen dat de minister gelijke kansen te veel benadert langs de zijde van hen die langs onder uit de mand vallen. Er kan pas sprake zijn van gelijke kansen als er ook aandacht is voor die kinderen en jongeren die op een andere manier geen gelijke kansen krijgen in het onderwijs, zoals bijvoorbeeld hoogbegaafde kinderen en kinderen met dyslexie of autisme. In dat opzicht zullen wij de voorstellen om het buitengewoon onderwijs te hervormen met veel aandacht maar ook zeer kritisch volgen. Het gaat hier immers om een heel ingrijpende hervorming, die zowat het hele onderwijslandschap ingrijpend zal veranderen.

De heer Gilbert Van Baelen

De beleidsbrief gaat uit van het principe 'goed voor de sterken, sterk voor de zwakken'. Wie kan daar eigenlijk tegen zijn? Ons onderwijs is kwalitatief hoogstaand, en dat moet zo blijven. Verder moet de kloof tussen de sterken en de zwakken verkleind worden. Dat mag echter niet leiden tot een verminderde onderwijskwaliteit of minder kansen tot ontwikkeling voor de middenmoot en de sterken. In het Regeerakkoord staat niets over de sterken of de zwakken, maar over de noodzaak om 'elk talent' en 'elk kind' ten volle te laten ontplooien en ontwikkelen. We moeten dus ook sterk zijn voor de sterken, en hun kansen op ontplooiing vrijwaren. Terug naar de inhoud

 21 december 2005 Moties van aanbeveling, Beleidsprioriteiten 2005-2006

Robert Voorhamme, Kathleen Helsen, Gilbert Van Baelen, Kris Van Dijck en Anissa Temsamani

Het Vlaams Parlement [...] vraagt de Vlaamse Regering bij de uitvoering van het beleid inzake onderwijs en vorming, zoals het geformuleerd wordt in het Vlaamse regeerakkoord, de verklaring van de Vlaamse Regering, de beleidsnota Onderwijs en Vorming 2004-2009 en de beleidsbrief Onderwijs en Vorming 2005-2006:
  1. bijzondere aandacht te hebben voor de problemen en behoeften van onderwijsinstellingen waar de leerprocessen duidelijk afwijken van het gemiddelde, onder meer door een versterking van de kwaliteitszorg en het aanreiken van een informatierijke omgeving
  2. een voorstel van onderwijszorgcontinuüm uit te werken dat aan alle leerlingen met bijzondere behoeften aan specifieke leerondersteuning de meest optimale zorg en de beste leeromgeving garandeert
Deze motie werd aangenomen in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement.
Een dergelijke motie is eigenlijk een signaal dat aangeeft dat het parlement verwacht dat de regering (de bevoegde minister, dus) de zaken die hierin staan, op de voet opvolgt en dus concreet behandelt (bij deze motie dus in de loop van het jaar 2006).
Een dergelijke motie laat toe dat de parlementairen, op het einde van het jaar, aan de regering vragen in welke mate er rekening gehouden werd met deze motie.

An Michiels, Linda Vissers, Katleen Martens, Marie-Rose Morel, Werner Marginet

Tijdens dezelfde vergadering werd ook gestemd over een tweede motie, ingediend door leden van een oppositiepartij.

Het Vlaams Parlement [...] overwegende dat:
  1. waar gelijke kansen het sleutelthema vormen van deze beleidsbrief, deze stelselmatig verengd worden tot het aanbieden van gelijke kansen aan steeds dezelfde doelgroepen, met name de allochtonen en autochtone kansarmen; tevens worden gelijke kansen stelselmatig genegeerd voor leerlingen en studenten die op een of andere wijze niet voldoen aan de 'standaardnorm' en dus geen gelijke kansen krijgen
vraagt dat:
  1. ervoor te zorgen dat alle leerlingen gelijkwaardige kansen krijgen in ons onderwijs, niet alleen de allochtonen en autochtone kansarmen, maar ook zij die zich op een andere wijze onderscheiden van de 'standaardleerling', nl. de hoogbegaafde leerlingen, de leerlingen die kampen met ADHD, dyslexie, autisme enzovoort
Deze motie werd verworpen in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement.

 20 april 2006 Vraag om uitleg van Dirk De Cock, An Michiels

De heer Dirk De Cock

In uw toespraak op de studiedag over hoogbegaafdheid van de vzw Die-'s-lekti-kus in oktober van vorig jaar erkende u dat hoogbegaafde leerlingen als een risicogroep moeten worden beschouwd en dat we erover moeten waken dat ook zij gelijke kansen krijgen in het onderwijs. De vraag is hoe dit moet gebeuren.
De heer De Cock slaat de nagel op de kop: alle kinderen hebben recht op gelijke kansen om zich te ontplooien. Elders op deze website wijzen we erop dat ongeveer 15 percent van onze Vlaamse leerlingen geen enkele leerwinst boeken door schools onderricht, om de simpele reden dat zij op 1 september reeds redelijk beheersen, wat ze verondersteld worden tegen 30 juni van het volgende jaar te 'leren'. Aan hen wordt nauwelijks een kans geboden...

[...]
Mijn indruk is echter dat er in het basisonderwijs veel meer initiatieven in dat verband zijn genomen dan in het secundair onderwijs.
Vinden we hiervoor een oorzaak? Worden leerkrachten van het basisonderwijs zich onder druk van de ouders steeds meer bewust van de 'nood' om er iets aan te doen? Wordt het dan niet hoognodig om hen vanuit de overheid de helpende hand te reiken?

Mevrouw An Michiels

Het zou volgens mij goed zijn om deze problematiek aan bod te laten komen in de lerarenopleiding. De leerkrachten die nu voor de klas staan, zijn zich onvoldoende bewust van de problemen die hoogbegaafde leerlingen vaak hebben.
Er zijn veel initiatieven naast de kangoeroeklassen. Kent het departement die initiatieven? Zijn er plannen om alles te bundelen en ter beschikking van de scholen te stellen, zodat die niet altijd zelf op zoek moeten gaan naar de expertise?

Antwoord van Frank Vandenbroucke, Minister van Onderwijs

Dit jaar wordt de opleiding om hoogbegaafde kinderen en jongeren te begeleiden aan de Universiteit Antwerpen niet georganiseerd.
Ik wil benadrukken dat het behoort tot de basiscompetenties van leerkrachten om rekening te houden met de beginsituatie van leerlingen en om aangepaste methodische aanpakken te ontwikkelen. Die competenties moeten worden verworven tijdens de initiële opleiding. Natuurlijk kan in de voortgezette opleiding het differentiëren voor hoogbegaafde leerlingen worden uitgediept. Daarvoor werden geen basiscompetenties geformuleerd.
Wij zouden de heer minister er nogmaals willen op wijzen dat het niet alleen om 'competenties' gaat, maar dat er ook lestijden nodig zijn en materiaal. In tegenstelling tot de grote meerderheid van andere 'zorgleerlingen', kan de diagnose van een leervoorsprong immers binnen de schoolmuren gesteld worden. Wij leggen dit in detail uit in het stappenplan en in de lijst van materiaal.
Trouwens: de verantwoordelijkheid voor het verwerven van de nodige competenties zonder meer naar de initiële opleiding toe schuiven, lijkt ons niet te getuigen van echte bekommernis om het gegeven.

Wat moeten we doen met de leerkrachten die vandaag actief zijn? Ik wijs erop dat de scholen jaarlijks middelen krijgen voor nascholing. Ze kunnen de leerkrachten dus ruimte geven om zich in de materie te verdiepen.

Ik vind het niet zinvol om het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek te ondersteunen voor de bijdrage die het levert in deze kwestie. Wanneer we een centrum dat zich op een specifiek probleem concentreert, zouden subsidiëren en erkennen, zouden we een verkeerd signaal geven.
Met andere woorden: het CBO zal voorbehouden blijven voor de meer bemiddelde ouders.
En een nascholing voor leerkrachten, die, qua inhoud en waarde, ondersteund wordt door de overheid is dus nog niet direct te vinden. Spijtig! Geen enkele instantie voldoet dus om een erkende nascholing te geven?

We verwachten van scholen dat ze zich op een brede manier verder bekwamen en differentiëren voor alle leerlingen die extra zorg vragen. Ik denk niet dat we het signaal mogen geven dat er een uitzondering moet worden gemaakt voor hoogbegaafden. Dat wil niet zeggen dat ik het probleem niet onbelangrijk vind.
Zoals de scholen in hun reacties op onze handtekeningenactie aangeven: het aantal "verwachtingen", dat men in hen stelt, blijft maar stijgen, maar de middelen stijgen niet in gelijke mate. De verwachtingen zullen trouwens nog een serieus stuk stijgen wanneer het nieuwe leerzorgkader in werking treedt.
Behoort het ook niet tot de taak van de overheid om, hetzij rechtstreeks dan wel onrechtstreeks, ervoor te zorgen dat er iets bestaat waar leerkrachten zich rond een bepaald item kunnen bekwamen?

Vandaag zijn er al heel wat mogelijkheden voor scholen om om te gaan met hoogbegaafde leerlingen. Binnen de autonome invulling van het lessenpakket kunnen scholen bijvoorbeeld lestijden vrijmaken voor de begeleiding van kinderen. Ze kunnen ook de klasgroepen kleiner maken en een taakleraar aanstellen. Scholen kunnen ook vrij hun werkvorm kiezen en die aanpassen aan de noden van bepaalde leerlingen. Ze kunnen klasdoorbrekend werken en niveaugroepen maken. Ze kunnen contractwerk doen en differentiëren in de oefeningen. Scholen kunnen hun evaluatiesystemen ook aanpassen aan hun leerlingen. Bovendien kunnen de scholen hun werkingsbudget gebruiken om gespecialiseerde hulp aan te trekken en om in gespecialiseerde vorming te voorzien.
Wij nodigen hierbij de minister uit om eens in een school te gaan kijken in hoeverre de bovenstaande theorie kan worden in praktijk gebracht in de huidige context. Zoals een volksvertegenwoordiger reeds in 2001 zei aan de minister van Onderwijs: het zou niet meer dan redelijk zijn als de beleidvoerders even nagaan of de mooie theorie ook in de praktijk bestaat. Als dat zo was, dan zouden de problemen niet zo makkelijk aantoonbaar zijn.

De minister heeft er duidelijk geen idee van hoe moeilijk het is om die dingen te realiseren. Kinderen worden niet elk jaar in dezelfde hoeveelheid geboren/ingeschreven in een school. We willen de minister even uitleggen dat het vaak onmogelijk is om een klas van meer dan 30 leerlingen te voorkomen, terwijl er enkel kan voorzien worden in een halftijdse taakleerkracht voor meer dan 300 kinderen. Theorie en praktijk hebben vaak weinig raakpunten!

De middelen van de scholen zijn uiteraard schaars. Er zijn natuurlijk gerichte middelen zoals de GOK-middelen. In combinatie met de globale middelen kunnen die worden gebruikt om een beleid op maat uit te werken waarbinnen lestijden voor hoogbegaafden kunnen worden georganiseerd. Groepsleerkrachten zijn dan de eerste verantwoordelijken. Die kunnen ondersteuning krijgen van een zorgbegeleider. Een zorgbegeleider kan helpen materiaal aan te maken, toetsen te ontwikkelen en kangoeroeklasuren te organiseren.
In zijn toespraak van 19 oktober 2005 en in zijn antwoord op de vragen om uitleg in 2005 zei de minister nog "hoogbegaafdheid is geen criterium voor het verwerven van GOK-uren", omdat de hoogbegaafde leerlingen "willekeurig verspreid" zouden zijn over Vlaanderen. Dit is inderdaad in theorie zo, maar in praktijk ontstaan wel degelijk "concentratiescholen", doordat scholen genoodzaakt zijn om zich te "specialiseren" door gebrek aan middelen.
Zo heeft de stuurgroep mij bijvoorbeeld geadviseerd om hoogbegaafde leerlingen die problemen ervaren ook een plaats te geven in de zorgmatrix. Dan gaat het over zorgniveau II, cluster 1.
Het is niet duidelijk wat er dan moet gebeuren met de hoogbegaafde kinderen, die (nog) geen "problemen" (?) hebben. Het is ook niet duidelijk over welke leerlingen het eigenlijk gaat, noch over welke "problemen" men het hier heeft. De discussienota zegt ook "Op zorgniveau II zien we vooral teamgerichte GON-ondersteuning als voorbeeldmodel." Van waar de GON-ondersteuning voor hoogbegaafde kinderen met "problemen" moet komen is ook al niet duidelijk. En waarom hoogbegaafde kinderen zouden thuishoren in zorgniveau II, waarin volgens de nota van de minister het verwerven van een einddiploma "vergemakkelijkt wordt", is ook al onduidelijk.

Wij menen dat hoogbegaafde kinderen eerder thuishoren in zorgniveau I, maar dan als aparte groep, vermits hoogbegaafdheid nu eenmaal niet tijdelijk of van voorbijgaande aard kan genoemd worden. Hiervoor zijn dus extra lestijden nodig binnen zorgniveau I!

Ik denk dat we tijdens deze legislatuur absoluut knopen moeten doorhakken met betrekking tot het algemene kader voor leerzorg. Dat moet toelaten dat we aan alle kinderen, dus ook aan hoogbegaafden, een plaats geven waar ze zo goed mogelijk terechtkunnen.
Jammer genoeg staat de discussie rond de middelen, nodig om het leerzorgkader op een degelijke manier in praktijk te brengen, volledig los van de inhoud van dat kader. Die discussie zou -begrijpe wie het kan- nadien gevoerd worden...

Vierendertig jaar woorden.

Wanneer volgen de DADEN?


Gebruikt jouw school al het stappenplan voor leerlingen met een leervoorsprong?

  ©eduratio.be - Opmerkingen en vragen zijn welkom op info@eduratio.be (of schrijf daar in op onze nieuwsbrief)
Overzicht van de volledige website